16
kransesdorpen (hierbij ook de flankesdorpen en de losse esdorpen), de
essenzwermdorpen, en tenslotte de hoevenzwermdorpen. Enerzijds
staat het kernesdorp, dat men ook wel open dorp kan noemen, ander
zijds het hoevenzwermdorp, d.w.z. de verspreide boerderijen. De
overige typen zijn de tussen beide uitersten liggende varianten, waarin
een steeds sterker verspreiding van de dorpskern wordt uitgedrukt.
In een kortgeleden voor de Friese Academie gehouden voordracht
deelde Van der Molen de Friese nederzettingen in drie typen in (2)
ie de wouddorpen in de Wouden en de brinkdorpen over de Tjonger,
die tot de open dorpen behoren, 2e de rij- of straatdorpen, voorname
lijk voorkomend in de Wouden en de veenstreken, 3e de terpdorpen,
waarin de huizen rondom een kerk op een terp gelegen zijn. Bij de rij-
of straatdorpen onderscheidt hij nog weer drie variantena) de rij-
dorpen van het zandgrondgebied, die op de voor deze streken zo
karakteristieke smalle zandruggen liggen, b) de Fries-Hollandse kolo
nisatie gedurende de middeleeuwen van het laagveengebied en tenslotte
c) de turfgraverijen in het hoogveengebied gedurende de 18e en 19e
eeuw. Het terpdorp, dat door de dichte bebouwing van de kleine voor
bewoning beschikbare oppervlakte met r^cht een gesloten dorp ge
noemd kan worden, is ontstaan uit historische noodzaak, nl. in de tijd
toen het land nog niet door dijken beschermd werd en de bevolking
een toevlucht zocht tegen de zeevloeden. Ook in Duitsland, vooral ten
Oosten van de Elbe, vindt men gesloten dorpen. Deze waren gebouwd
als versterkingen om de kolonisten te beschermen tegen de aanvallen
van de inheemse Slavische bevolking.
Samenvattend kan men als hoofdverdeling onderscheidengesloten
dorpen, open dorpen, rij-, straat-, of dijkdorpen en de verspreide boer
derijen.
De vraag naar de ouderdom van de verschillende nederzettingsvor-
men is zeer moeilijk te beantwoorden, omdat de dorpen in de loop van
de geschiedenis in hun ontwikkeling van karakter veranderd zijn. Een
ontwikkelingsproces dat juist in de moderne tijd zich op scherpe wijze
doet gevoelen. Zo zien we agrarische dorpen veranderen in forensen
dorpen, waarbij de oude dorpsvorm geheel verloren gaat. De oude
vissersdorpen langs de Noordzee worden overwoekerd door de bad
plaatsen. In het mijngebied van Zuid-Limburg verrijzen naast de oor
spronkelijke agrarische dorpen de mijnkoloniën.
In de moderne tijd zien we dit ontwikkelingsproces zich in alle
hevigheid voltrekken, waarbij de van ouds gevestigde bevolking het
slachtoffer wordt van de „vooruitgang". Men moet echter niet menen,
dat in vroeger tijden de maatschappij geheel en al statisch wasook
toen traden veranderingen op. Keuning heeft bijv. ten aanzien van
oostelijk Nederland opgemerkt, dat de kransesdorpen zich hebben uit
gebreid een uitbreiding die gepaard ging met een verandering van het
karakter van de oude dorpskern. In vele gevallen zijn de boeren uit
de oude dorpskern getrokken naar nieuwe boerderijen gelegen rond
de es, terwijl in het dorp zelf de plaats van de boeren is ingenomen
door winkeliers (1).