21 sluitend horige erven, samen één groot domein vormend, de unitary manor, maar de hof met erven die over verschillende buurschappen verspreid zijn, de federative manor (20). De markgenootschappen zijn eerst ontstaan in de dertiende eeuw, in een tijd dus toen de eerste nederzettingsperiode reeds voltooid was. Door de bevolkingsvermeerdering begon er gebrek aan land te heersen, de ongecultiveerde gronden, broeklanden, heidevelden, etc., die voor het boerenbedrijf steeds van betekenis zijn geweest, stegen in waarde en de daartoe gerechtigden sloten zich aaneen. In de straatdorpen komen geen hoven en marken voor. Geen hoven, omdat bij de stichting van de straatdorpen de tijd van de hoven reeds voorbij was. Bovendien oefende men hier de veehouderij uit en juist in de veeteeltstreken vindt men de hoven ten gevolge van de daar heer sende geldrijkdom slechts zelden. In de straatdorpen heeft men ook geen markgenootschappen, omdat de ongecultiveerde gronden juist verdeeld werden, en voor zover er nog niet verdeelde gronden waren, was ieder individueel gerechtigd om zijn erf verder op te trekken. Geraadpleegde literatuur: (1) H. J. Keuning, Nederzettingsvormen in diluviaal Nederland ten Noorden en ten Oosten van den IJssel, in Tijdschrift voor economische geographie, 27 (1936). (2) S. J. van der Molen, Fryske Doarpstypen, Verslag toponymische afdeling van het taalkundig werkverband van de Fryske Akademy, VII (Apr. 1950). (3) B. H. Slicher van Bath, Mensch en land, in de Middeleeuwen, dl. II, hoofd stuk II, Het dorp, 1944. (4) G. Hatt, Landbrug i Danmarks oldtid, 1937. 15) E. T. Leeds, A saxon village near Sutton Courtenay, Berkshire, in Archaeo- logica, 73 (1923) 147-192 en 76 (1927) 59~8o. (6) R. Martiny, Hof und Dorf in Altwestfalen, 1926. (7) G. Franzén, in Nordisk Kultur, Ortnamn, 1939, 126-128. E. Blohmé, The study of Swedish place-names, 1950, 12-13. (8) G. des Marez, Le problème de la colonisation franque et du régime agraire en Belgique, in Mémoires de 1'Académie Royale de Belgique, Cl. des lettres, 2me série, t. XI, nr. 4 (1926). (9) F. Rütten und A. Steeger, Siedlungsgeschichte des Amtes Kempen, in An nalen des historischen Vereins für den Niederrhein, 119 (1931) 1-53. (10) A. Bach, Die Siedlungsnahmen des Taunusgebiets in ihrer Bedeutung für die Be siedlungsgeschichte1927. (n) I. H. Gosses, De vorming van het graafschap Holland, in Verspreide Ge schriften, 1946, 293-321. (12) A. Meitzen, Siedelung und Agrarwesen der Westgermanen und Ostgerma- nen, der Kelten, 'Römer, Tinnen und Slawen, 1895. (13) G. Hatt, Oldtidsagre, 1949. E. C. Curwen, Plough and pasture, 1946. (14) B. H. Slicher van Bath, Mutabiliteit en continuïteit, 1950. (15) A. Homberg, Grundfragen der deutschen Siedlungsforschung, 1938. (16) D. van Blom, Boerenerf recht, in De Economist, 1915. J. van Anrooy, De „oude gewoonten" (met betrekking tot de vererving van huis en hof) bij onze Twentsche boeren, in De Economist, 1917. (In Twente Anerbenrecht in de gebieden van de essenzwermdorpen en hoevenzwerm- dorpen, beide typen van een zeer verspreide bewoning). (17) M. Bloch, Champs et villages, in Annales d'histoire économique et sociale, t. 6 (1934) 483 (over Polen).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 23