22
PROF. DR. TH. L. M. THURLINGS
Enige beschouwingen over het vraagstuk van de
sociaal-economische waarde van de grond
(18) B. H. Slicher van Bath, Kanttekeningen bij de Drentse Plaatsnamen van
W. de Vries, in Nomina Geographica Neerlandica, XII (1948) 110-111.
(19) M. Bloch, Les paysages agraires, in Annales d'histoire économique et sociale,
8 (1936) 257 ss.
(20) J. E. A. Jolliffe, Pre-feudal England, The Jntes, 1933, 3.
Hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen:
(Voordracht gehouden tijdens de Geodetische Studiedagen te Wage
ningen op Donderdag 8 Juni 1950)
De voordracht die ik voor U zal gaan houden, staat in Uw pro
gramma aangekondigd als „de sociaal-economische waarde van de
grond". Ik zou daarachter een is-gelijk-teken kunnen plaatsen en een
zeker bedrag invullen, en wanneer ik U dan nog zou hebben verteld
hoe ik aan dat bedrag was gekomen, zou ik mijn taak als gekweten
hebben kunnen beschouwen. Bij de voorbereiding van deze voordracht
kwam ik evenwel tot de overtuiging, dat aan een andere omschrijving
de voorkeur dient te worden gegeven, en wel zodanig, dat de titel van
mijn voordracht thans is gaan luiden: „enige beschouwingen over het
vraagstuk van de sociaal-economische waarde van de grond". De reden
hiervan is niet uitsluitend deze, dat door de gecompliceerdheid van
economische vraagstukken uitvoerige beschouwingen altijd aan het
uitvoeren van berekeningen moeten voorafgaan, doch ook de omstan
digheid, dat reeds door een aantal personen berekeningen zijn gemaakt,
die evenwel lang niet altijd op een deugdelijke theoretische basis zijn
gefundeerd.
Wat het vraagstuk zelf betreft kan ik er op vertrouwen, dat dit aan
velen Uwer bekend is. Terwille echter van diegenen bij wie zulks niet
het geval is, wil ik mij veroorloven eerst eens de inhoud van het vraag
stuk aan te geven. Ik meen zulks niet beter te kunnen doen dan door te
memoreren, dat de Senaat der Landbouwhogeschool in 1948 een prijs
vraag uitschreef, waarin hij om een verhandeling verzocht „...betref
fende het onderscheid tussen de zogenaamd privaat-economische en
de zogenaamd sociaal-economische waarde van landbouwgrond, zulks
in het bijzonder ter beantwoording van de vraag in hoeverre de over
heid in een land als Nederland aan landaanwinning, ontginning en
droogmaking bedragen ten koste mag leggen die de verkoopwaarde
van de daardoor te verkrijgen gronden te boven gaan". Tk moge U er
wel op attent maken, dat in deze omschrijving twee elementen schuilen,
vooreerst een academische vraag t.w. die naar het onderscheid tussen
privaat- en sociaal-economische waarde en vervolgens een vraag van
uitermate groot practisch belang t.w. die naar de mate waarin in ons