24
sonen dezelfde geestelijke structuur en dezelfde inkomenspositie zou
den bezitten, zou men kunnen zeggen dat bij ieder individu goed A
ten opzichte van goed B een betekenis heeft overeenkomend met de
prijsverhouding, en dan zou men kunnen zeggen, dat de prijsverhou
ding de relatieve betekenis weerspiegelt die ieder goed voor de samen
leving heeft.
Een dergelijke gedachtengang als typering van de realiteit zal echter
niet gemakkelijk door een econoom van deze tijd worden verdedigd.
Verschillen in inkomenspositie, verschillen in geestelijke structuur,
brengen nu eenmaal te weeg, dat zekere goederen uitsluitend door
zekere lagen en groepen der bevolking worden gekocht, en andere goe
deren door weer andere delen der samenleving. Men zal daarom ook
niet gemakkelijk een econoom vinden die de prijsverhoudingen nog als
een indicatie van de relatieve betekenis van ieder goed voor de be-
hoeftenbevrediging der samenleving zou willen hanteren.
Wanneer Wageningers dan de marktprijzen verwerpen als middel
om de betekenis van de nieuw verworven gronden voor de samenleving
te bepalen, dan moet dit op economen toch wel de indruk maken van
het intrappen van een deur, die sinds vele jaren wijd open staat t).
Wat nu de tweede vraag die in de formulering van de prijsvraag van
de Landbouwhogeschool ligt opgesloten, betreft, daarvan zou men toch
mogen verwachten, dat de economen zich wel zouden hebben beijverd
een antwoord te verschaffen. Ongetwijfeld zijn er velen die zich met
dit soort problemen bezighouden. Opvallend is echter de terughoudend
heid die men bij de meest bekwamen bespeurt, zich op dit punt uit te
spreken. Dit heeft m.i. een dubbele reden. De econoom die zijn weten
schap overziet, weet zeer wel, dat het hem niet mogelijk is aan te geven
wat vanuit een economisch gezichtspunt voor de samenleving het meest
verkieslijke is, indien hij niet van te voren een afspraak heeft gemaakt
op het punt wat men als econoom onder welvaart wenst te verstaan.
Kiest hij behoud van werkgelegenheid, dan zal wellicht zijn conclusie
een geheel andere zijn dan wanneer hij als criterium een zo groot
mogelijk nationaal inkomen aanneemt. De economische wetenschap zelf
zegt hem niet, welk criterium hij moet hanteren.
Deze beperking ontgaat echter de gemiddelde lezer, en de vakman
wordt daardoor huiverig zich uit te spreken.
De tweede reden is deze, dat de conclusie waartoe de econoom, nadat
hij eenmaal een of ander criterium van welvaart heeft gekozen, geraakt,
nimmer de enige basis kan zijn waarop het beleid, waarvan de gehele
samenleving de gevolgen zal dragen, wordt gebaseerd. Ter illustratie
van mijn bedoeling moge ik U verwijzen naar de bevolkingsaanwas, die
zich in Nederland nog tot circa 1970 zal voortzetten. Gelijk bekend is
deze aanwas voornamelijk toe te schrijven aan een verlenging van de
levensduur. Stel nu dat de econoom een of andere maatstaf van mate
riële verzorging kiest, en tot de conclusie komt, onder voorbehoud na-
1) Wijselijk koos de commissie uit de Senaat der Landbouwhogeschool bij
de formulering van haar prijsvraag dan ook de omschrijving: „de zogenaam
de privaat-economische en de zogenaamde sociaal-economische waarde".