36 genoegzaam bekend, dat de Drentse es het bijeenliggend bouwland van de dorps- of markgenoten voorstelde. Verder naar het Zuiden, in Twente en de Graafschap, en ten Westen van de IJsel, op de Veluwe en in het Gooi, verandert de naam in eng, maar ligging en gesteldheid blijven hetzelfde; zie kaartje Moerman (13). In het rivierengebied, dat ons het best bekend is, vinden we de uitlopers van het engengebied en op grond van onze bodemkundige, maar voornamelijk van onze oud heidkundige kennis van het terrein, is het mogelijk geweest de ouder dom van de met eng aangeduide bouwlanden vast te stellen. Op de opbouw van het rivierenlandschap wil ik hier niet verder in gaan Prof. Edelman schreef hierover vroeger reeds (3). Genoeg zij er aan te herinneren dat wij in hoofdzaak te maken hebben met twee geheel verschillende landschapstypen, t.w. de hooggelegen, zandige z.g. stroomruggronden, die we als oude oeverwallen van een riviersysteem mogen beschouwen, en de laag gelegen komgronden, in hoofdzaak be staand uit zware, stugge klei, die bij overstroming in het tussen de oeverwallen gelegen moeras tot afzetting kwam. Vanouds waren dus de hoogste plekken van de oeverwallen het eerst voor bewoning en bebouwing geschikt en het is daar dat we de „engcn" aantreffen. Daarbij komt dat ze ook qua parcellering in het oog springen. In tegen stelling tot de vrij regelmatige oeverwal-verkaveling, een smalle, lang- gestrekte, vaak gebogen lopende bouwlandparcellering, die we op grond van allerlei gegevens tot de vroeg-middeleeuwse periode menen te moeten terugbrengen, hebben de engen een enigszins mozaïekachtig karakter en herinneren ons als zodanig soms aan de Drentse essen (zie figuur 2). Het meest interessant is echter hun verhouding tot de erin of nabij gevonden oude woonplaatsen. De conclusie van Dr. Modderman omtrent de bewoning van Over- en Nederbetuwe en Bommelerwaard (11 en 12) is dat deze in het algemeen discontinu is. Omstreeks het einde van de derde eeuw breekt zij afzij begint opnieuw in de Frankische tijd. Slechts een klein aantal plaatsen is continu bewoond geweest. Het is nu heel merkwaar dig, dat de eng-plaatsen juist aan deze schaarse bewoning uit de over gangstijd gebonden zijn. Wij moeten deze engen o.i. daarom beschou wen als een bouwlandaanleg uit de Merovingische of mogelijk zelfs nog iets eerdere tijd. Men zie verder (5). In de Bommelerwaard doet zich nog een interessante bijzonder heid met de bouwlandnamen voor. In de dorpen Hedel en Driel vinden we nl. behalve eng- of ing-namen ook verschillende akker namen, die wanneer we ze op de kaart bestuderen, als een krans om de engen heen liggen en dus jonger moeten zijn dan deze. Archaeo- logisch wordt dit standpunt bevestigd doordat in deze jongere akker- aanleg de middeleeuwse nederzettingen Kerk- en Velddriel zijn ont staan. Wij moeten hierbij denken aan beïnvloeding of zo men wil kolonisatie van het Zuiden uit, daar akkers, zoals we reeds eerder opgemerkt hebben, in Brabant (Nederlands zowel als Belgisch) voor komen in de betekenis van bijeenliggende bouwlandcomplexen. Thans wil ik U nog iets mededelen over de namen van het grasland. Evenals op het gebied van de bouwlandnamen is hierover baanbrekend

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 38