37
werk verricht van Belgische zijdemet name weer door Dr. J. Linde
mans (10). Het Nederlands sprekende deel van België kent drie gras-
of liever hooilandnamen, die ieder een eigen verspreidingsgebied heb
ben, nl. beemd, meers en meet.
Het beemdengtbied beslaat het oostelijk deel van het Vlaamse taal
gebied, dat is bijna geheel Vlaams Brabant en de provincies Antwer
pen en Limburg. In Nederland zet het zich voort over Noord-Brabant
tot aan de Maas, behalve in de zeekleigebieden, voorts over geheel
Nederlands Limburg, maar dan in de vorm band of bent. Uit ons
onderzoek in Betuwe en Bommelerwaard is nu komen vast te staan,
dat het Brabantse beemdengebied zich voortzet over de Maas in de
Bommelerwaard en hoewel in iets mindere mate in het Land
van Maas en Waal. In Over- en Nederbetuwe is de naam veel zeld
zamer, zodat hier de grens van het huidige beemdengebied bereikt schijnt
te zijn. In oude bronnen vinden we beemd echter tot in Didam terug.
Uit de ligging van de met beemd aangeduide percelen, nl. op de af
helling van de stroomruggronden, blijkt dat ze in de Middeleeuwen
voor hooiwinning geschikt zijn geweest. Thans, na de zoveel verbeterde
ontwatering, zijn ze veelal als bouwland in gebruik.
Het meersgebied strekt zich voornamelijk uit over de provincies
Oost- en West-Vlaanderen, behalve in de polders van Noord- en
Zeeuws-Vlaanderen, waar de hooiweiden met meet of maat worden
aangeduid. Met onderbreking van het Nederlandse kustgebied, waar
eveneens meet of maat voorkomt, verschijnen de meersen, hier mar-
schen genoemd, weer in Noord-Duitsland en Denemarken. In het door
ons onderzochte riviergebied komen ze niet voor, althans niet in on
verdachte vorm, behalve de Marsch bij Rhenen. Deze lag echter oor
spronkelijk ten Noorden van de Rijn, en is pas door een verandering
van het rivierbed ten Zuiden daarvan komen te liggen. Langs de IJsel
en in Oost-Nederland treffen we de naam meermalen aan.
De mee/namen bevinden zich voornamelijk in de kuststreek, zowel
van Noord-Vlaanderen als van Nederland. Echter kennen wij de naam
ook uit Drente, waar de madelanden of groenlanden langs de beekjes
liggen. Dë betekenis hooiland is niet twijfelachtig: etymologisch be
horen made, maat, meet, mat, met e.d. bij maaien.
In de Bommelerwaard, die typisch tot het beemdengebied behoorde,
ontbreken de maatnamen geheel. In Over- en Nederbetuwe zijn ze niet
zeldzaam, zowel in de vorm maat en maten als in die van mee en
meien.
Een zeer verbreide graslandnaam is weide. In het algemeen zijn
weiden de landen waar het vee graasde. Met Lindemans kunnen wij
aannemen, dat de benamingen van het hooiland ouder moeten zijn dan
die van het weiland. Grazen kon het vee buiten het afgesloten bouw
land overal, vooral des zomers wanneer de kommen droog stonden.
Het hooiland moest dus eveneens afgeheind of omtuind wordenmen
koos daartoe, zoals we boven bij de beemden hebben opgemerkt, vrij
goede stukken land uit, gelegen op de hellingen van de stroomruggen.
De weidenamen nu vinden we in hoofdzaak in de kommen. Deze
namen werden pas belangrijk toen het land grotendeels of geheel in
cultuur genomen en geparcelleerd was.