38
Gewapend met deze kennis over de bouwland- en graslandnamen
is het ons mogelijk geworden U een indruk te geven van een Middel
eeuwse landbouwgemeenschap, weerspiegeld in de namen.
Als voorbeeld diene het dorp Driel, gelegen in het Oosten van de
Bommelerwaard (zie figuur 3). De oudste bewoning (continu van
de tweede tot de tiende eeuw) ligt in de Worden rond de oude buur
schap Hoorsik. Ten Noorden daarvan vinden we de Kleine en de
Grote Ing, begrensd door de Westering van het nabijgelegen dorp
Rossum. Zoals wij onder de bouwlandnamen reeds hebben aangetoond,
moeten wij aannemen, dat dit ingencomplex een ontginning is, aan
sluitend bij de bewoning van de Worden of Hoorsik. In een krans er
omheen, en dus van jongere datum, liggen grote akkerontginningen.
Hierbij moeten de tegenwoordige dorpen Kerkdriel en Velddriel ten
nauwste zijn betrokkenzij liggen er met hun Middeleeuwse bewoning
middenin. Deze ontginning van waarschijnlijk uit het Zuiden komende
kolonisten, stellen wij omstreeks de Karolingische tijd, wat overeen
stemt met de archaeologische vondsten door Dr. Modderman op beide
plaatsen gedaan. Naast de bouwlanden zijn de graslanden vertegen
woordigd, zowel het wei- als het hooiland. De beemden, die wij hier
voor als hooilanden hebben verklaard, liggen op de afhelling van de
stroomrug, dus nog op goede grond. In de lage kommen kon het vee
weiden, al waren ze waarschijnlijk alleen 's zomers daartoe droog
genoeg. Ten Westen van Driel kan men de Oude Weiden als zodanig
erkennen. Daar deze een groot gedeelte van het jaar onbruikbaar
moeten zijn geweest, zal men hebben omgezien naar een weilandblok
dichter bij huis op de hoge gronden. Als zodanig menen wij de Bulken
te mogen aanwijzen. De ligging van deze met name genoemde cultuur
gronden is dus in volkomen overeenstemming met de behoeften en
mogelijkheden van een gemengd Middeleeuws bedrijf. Zie ook (4).
Met dit voorbeeld heb ik U willen aantonen, dat de perceelsnamen
niet alleen belangrijk zijn voor taalkundige studies, maar dat de ge
schiedenis der nederzettingen en dus ook van de landbouw er interes
sante gegevens aan kan ontlenen.
Ik zou daarom hier nog eens grote nadruk willen leggen op de
wenselijkheid het thans in Nederland nog bestaande namenmateriaal
voor de toekomst vast te leggen. Voor het bewaren en restaureren van
oude bouwwerken worden vaak grote bedragen uitgegeven. De namen
en vormen van de percelen, die getuigen zijn van een belangrijk facet
van het economisch leven onzer voorouders, zijn echter hard bezig te
verdwijnen, terwijl toch ook deze economische werken de fondsen
van de thans nog zo bewonderde en verzorgde bouwwerken hebben
geleverd. Het is o.i. dan ook wel verantwoord aan de bestudering en
verzameling van perceelsnamen en -vormen enige moeite en kosten
te besteden.
Vooral richten wij onze oproep tot de landmeetkundigen van het
Kadaster en van de Topografische Dienst. Zij toch komen regelmatig
in het veld en hebben met de eigenaren en gebruikers van de diverse
percelen te maken. Is het niet mogelijk dat zij daarbij de op de minuut-