51
Examen voor landmeter van het Kadaster 1946
(Vervolg van jaargang 1950, blz. 143)
Vraag II
Het vervaardigen van het kaartje is zeer eenvoudig, zodat het
hierbij niet wordt afgebeeld. Alleen dient men er op te letten, dat
op het kaartje de kadastrale grenzen juist moeten worden afgebeeld;
de onjuiste kaartering op het kadastrale plan van de Westgrens van
perceel 203 moet dus worden verbeterd.
Gem. Diever
sectie A
Te onteige
nen grootte
Eigenaren volgens
de kadastrale legger
Toelichting
196
68 ca
Gemeente Diever
Op het bijgevoegde
203
69
C. Derks
kaartje door een
204
64
T. Vermaas
rode arcering aan
205
4
R. Klaassens
geduid.
206
94
J. Gerrits
Vraag III
196 a.
Bij de beantwoording van vraag I is aangenomen, dat de Zuidgrens
van het kadastrale perceel nr. 195 samenvalt met de eigendomsgrens.
Daar deze grens in 1934 is ontstaan, is er praktisch geen reden om
daaraan te twijfelen.
Het verplaatsen van een hek is een terreinsverandering die alleen
in een enkel uitzonderingsgeval aanleiding geeft tot wijziging of aan
vulling van de kadastrale kaart. Ook in dit geval is het verplaatste hek
daarop niet afgebeeld.
De kadastrale kaart geeft dus niet altijd een juist beeld van de tegen
woordige terreinstoestand.
203.
De kadastrale grens is de lijn die bepaald wordt door de op het ter
rein aanwezige afscheidingen of grenstekens op het ogenblik van de
opmeting.
In dit geval is de Westgrens van het perceel 203 onjuist op het plan
getekend (zie veldwerk dienstjaar 1935).
De kadastrale kaart geeft dus niet altijd een juist beeld van de lig
ging van de kadastrale grenzen.
204.
Art. 671 B.W. schrijft niet voor (zoals art. 1219 B.W. dit voor de
hypotheekakte doet) dat het object van de overdracht door middel van
de kadastrale aanduiding omschreven moet worden. De eigendom
wordt dus ook verkregen, als er geen of een onjuiste kadastrale aan
duiding in de akte voorkomt, maar de identiteit van het object door