52 een andere omschrijving vaststaat. (In dit geval door de vermelding van „huis en tuin. Velperweg 16 te Diever".) Daar de overboeking in de kadastrale legger (ingevolge art. 120 I.K.) niet heeft plaats gehad, omdat de kadastrale aanduiding onjuist was (verkeerde sectie), is er een verschil ontstaan tussen de eigendoms toestand en de legger. In de praktijk is deze toestand van tijdelijke aard, omdat de akte in de regel spoedig gerectificeerd wordt (art. 37 Notariswet). 205 en g. Het is geen kadastrale praktijk om van een sloot of muur die het gemeenschappelijk eigendom is van de aangrenzende eigenaren, een kadastraal perceel te maken en dit te boeken op een afzonderlijk artikel (ieder der eigenaren gerechtigd voor de onverdeelde helft). In de plaats daarvan wordt het midden van de sloot of de muur de grens tussen de twee kadastrale percelen, die geheel op naam van de respec tievelijke eigenaren worden geboekt. De tenaamstelling in de kadastrale legger is daardoor niet in over eenstemming met de werkelijke eigendomstoestand. Gemeenschappe lijke wegen en gangen zijn vroeger dikwijls op dezelfde wijze behan deld (ook op het veldwerk dj. 1935 is dit zo geschied). In latere jaren worden deze veelal afzonderlijk genummerd. 205 206 g en h. Uit art. 880 B.W. volgt, dat de rechten van de erflater op het ogen blik van het overlijden op zijn erfgenamen overgaan. F. Gerrits werd dus eigenaar bij het overlijden van J. Gerrits. De tenaamstelling in de kadastrale legger wordt eerst vele maanden later gewijzigd; in deze tijd is er dus verschil tussen de legger en de werkelijke toestand. 206 i. Bij de beantwoording van vraag I is verondersteld, dat F. Gerrits en D. Cornelissen de bedoeling hebben gehad het bouwland zoals dit in werkelijkheid was afgescheiden, te verkopen. Verder is veronder steld, dat het fatsoenlijke mensen zijn, die dit erkennen en bereid zijn er toe mede te werken, dat de in de akte gemaakte fout in de kadastrale aanduiding wordt hersteld. Op grond van deze veronderstelling en de overweging vermeld bij perceel 204, is bij vraag I als eigenaar van het stukje i de koper van het bouwland (D. Cornelissen) opgegeven. Er kan ook worden verondersteld, dat bij de voorafgegane onder handelingen niet op het terrein gelet is, maar alleen op de kadastrale grootte. Tn dit geval zou D. Cornelissen niet meer dan de kadastrale percelen 207 en 175 in eigendom verkregen hebben. Bij de eerste veronderstelling is er verschil tussen de legger en de eigendomstoestand; een bespreking van dit geval is in dit tijdschrift overbodig, omdat het hier de overbekende kwestie van „overdracht van een cultuurperceel" betreft.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 56