80 Op biz. 17 wordt een „stem uit de practijk" aangehaald: Beperking van het aantal met fiscale rechtspraak belaste colleges door over brenging van de taak van Gedeputeerde Staten en van de burgerlijke rechter naar de Raden van Beroep. De procedure voor Gedeputeerde Staten en de ge wone rechter wordt in dit verband verouderd genoemd. De commissie De Monchy kan zich met deze stem uit de practijk ver enigen en merkt dan zelf op: de rechtspraak in geschillen nopens de G.B. wordt in het bijzonder wegens het ontbreken van elke waarborg voor eenheid, thans welhaast algemeen ais ver ouderd beschouwd. Uit het rapport De Monchy blijkt wel, dat de taak van Gedeputeerde Staten naar de Raden van Beroep moet worden overgebracht, ook al wordt dit niet met zoveel woorden gezegd. Met instemming worden vervolgens practische bezwaren tegen de samenstelling en bevoegdheid van de R.v.B. aangehaald, t.w. (blz. 17) 1. de Raden van Beroep beschikken niet (zoals de Tariefcommissie) over een vast eigen apparaat ter vaststelling van de feiten 2. de R.v.B. hebben niet de bevoegdheid getuigen voor zich te doen verschijnen 3. evenmin hebben zij het recht schriftelijk inlichtingen in te winnen bij derden. Tenslotte leest men op blz. 18 van het rapport: Het is de commissie bekend, dat een ontwerp van wet nopens de rechtspraak in belastingzaken, ter vervanging van de bestaande wet op de Raden van Beroep in voorbereiding is en dat daarbij aan vorenvermelde punten aandacht wordt ge schonken. Conclusie uit het bovenstaande. De rechtsmacht van Gedeputeerde Staten, zich uitstrekkende over bezwaren nopens meting en schatting, zal (althans naar alle waarschijn lijkheid) worden overgebracht naar de Raden van Beroep. De Wet op de R.v.B. van 19-12-T4 (Stbl. 564) zal wel ingrijpend worden ge wijzigd. Het is wel merkwaardig, dat de commissie De Monchy bij herhaling uitsluitend spreekt van rechtspraak in belastingzaken. Met geen woord wordt in tegenstelling met Mr. Sinninghe Damsté gerept over reclame inzake de kadastrale metingen. Deze omissie is begrijpelijk. Voor zoverre de commissie aandacht geschonken heeft aan dit onder deel der administratieve rechtspraak, zal zij in de mening verkeerd hebben, dat reclame tegen een meting betekent reclame tegen een te grote oppervlakte, dus tegen een te hoge aanslag in de grondbelasting. Maar dan moet ik thans ook mijnerzijds een stem uit de practijk laten horen, nl. die van de controleur der grondbelasting Ter Laag, die in zijn bekend handboek over de grondbelasting bij art. 17 de op merking maakt het merkwaardige geval doet zich hier voor, dat de reden van reclame in den regel niet is, dat men denkt voor een te grote oppervlakte te zijn aangeslagen, maar dat men daarentegen meent te weinig grond op zijn naam te hebben gekregen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 26