113 aan het kaartvlak loopt. T moet zich dus op een afstand F van het vlak van het objectief bevinden. r F F sin i Nu volgt uit de figuur dat sin p sin 7 L S "Verder is TL b b cos l p) k cos p Door deze gegevens in te vullen in de lensvergelijking en na met be hulp van (13) en (14) alle grootheden te hebben uitgedrukt in die welke bij de opneming optreden, volgt hieruit cos (i p) sin i cos p sin 1 1 b sin i h X sin 1 F Stellen we hierin ^S''1 1 cos v, dan vinden we tenslotte 1 X h 100 p v Blijkbaar stelt dus deze optische voorwaarde ons in staat de bij (12) behorende tiende vergelijking te vinden, zodat nu alle onbekenden ■eenduidig kunnen worden opgelost. Dit geval resumerende hebben we dus sin i - F sin i\ sin p F —7— cos v b XA J (15) 1 100 -f- p v j Hierna kunnen uit (14) de verdere instelgrootheden worden opge lost, waarmee dus het probleem van het berekenen der aan het ont- schrankingsapparaat in te stellen grootheden in principe volledig is •opgelost. Voor de practische toepassing zullen echter nog enige wijzigingen moeten worden aangebracht, daar de elementen die uit meetkundig oogpunt de stand van de opname bij de projectie bepalen niet steeds corresponderen met de aan de verschillende apparaten aanwezige in stel- c.q. bewegingsmogelijkheden. Hierover later meer. V Empirische ontschranking. Zoals reeds in II werd opgemerkt is het voldoende, dat het terrein vlak is om een ontschranking mogelijk te maken die meetkundig juist is. Dit proces wordt meetkundig beschreven door de formules (7). In deze formules komen, negen coëfficiënten voor, waarvan er echter slechts acht als onafhankelijk veranderlijke kunnen worden beschouwd, daar teller en noemer van de breuken nog door eenzelfde getal ge deeld kunnen worden. Zonder aan de algemeenheid dezer formules

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 15