h q_1 Z. Tl v A X+q2Y 4- rt 114 iets te kort te doen kunnen we, door te delen door e3, er ook voor schrijven 3 X qz V i }3 X ~qz F l waaruit duidelijk blijkt, dat hier slechts acht onbekende coëfficiënten optreden. Elk punt waarvan de opname- en de kaartcoördinaten bekend zijn biedt de mogelijkheid tot het opstellen van twee vergelijkingen, waarin de coëfficiënten als onbekenden optreden. Wanneer vier van deze puntenparen gegeven zijn ontstaan derhalve acht vergelijkingen, waar uit acht onbekenden kunnen worden opgelost. Hieruit blijkt, dat uit meetkundig oogpunt vier gegeven puntenparen nodig en voldoende zijn om een ontschranking uit te voeren. Aan elk ontschrankingsapparaat dat de naam van universeelapparaat draagt, bevinden zich echter negen instelmogelijkheden die, bij velschil lende typen op verschillende manieren, corresponderen met de negen elementen die in 1 werden genoemd. Ook hier schijnen dus weer mogelijkheden aanwezig om aan de acht vergelijkingen te voldoen en ook hier is het weer de optische voorwaarde die het mogelijk maakt uit deze enkelvoudige oneindigheid die stand te kiezen, waarbij tevens een scherpe afbeelding wordt verkregen. Practisch is de oplossing daarbij aldus, dat twee van de negen be wegingsmogelijkheden, nl. de beide instellingen voor en j2> mecha nisch zó gekoppeld worden dat steeds aan de lensvergelijking wordt voldaan en dat zij met één aandrijving worden bediend. Zodoende blijven inderdaad acht instelmogelijkheden over voor het voldoen aan acht voorwaarden. De naam „empirische ontschranking" impliceert niet dat het succes van deze methode afhankelijk is van het toeval. Wanneer de vier ge geven punten behoorlijk over de opname verdeeld zijn, d.w.z. dat zij ongeveer op de hoeken van een vierkant liggen, kan men door een systematisch proces van opeenvolgende benaderingen tot het gewenste resultaat komen. Iets moeilijker wordt dat wanneer meer dan vier punten gegeven zijn in terreinen met (kleine) hoogteverschillen. De ontschranking wordt dan een soort vereffeningsprobleem en hierbij speelt de routine van de operateur een grote rol voor het snel vinden van de beste stand. Een wezenlijk kenmerk van de empirische methode is, dat op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de eventueel beschikbare kennis omtrent de elementen van de inwendige oriëntering van de opnemingscamera. Dit in tegenstelling tot de in de III en IV be handelde methode. VI. Instrumenttypen. A. Constructiebeginselen. Zoals reeds eerder werd vermeld, heeft ieder ontschrankingsapparaat acht onderling onafhankelijke instelmogelijkheden. Drie daarvan, nl.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 16