h q_1 Z. Tl v A X+q2Y 4- rt
114
iets te kort te doen kunnen we, door te delen door e3, er ook voor
schrijven
3 X qz V i }3 X ~qz F l
waaruit duidelijk blijkt, dat hier slechts acht onbekende coëfficiënten
optreden.
Elk punt waarvan de opname- en de kaartcoördinaten bekend zijn
biedt de mogelijkheid tot het opstellen van twee vergelijkingen, waarin
de coëfficiënten als onbekenden optreden. Wanneer vier van deze
puntenparen gegeven zijn ontstaan derhalve acht vergelijkingen, waar
uit acht onbekenden kunnen worden opgelost. Hieruit blijkt, dat uit
meetkundig oogpunt vier gegeven puntenparen nodig en voldoende zijn
om een ontschranking uit te voeren.
Aan elk ontschrankingsapparaat dat de naam van universeelapparaat
draagt, bevinden zich echter negen instelmogelijkheden die, bij velschil
lende typen op verschillende manieren, corresponderen met de negen
elementen die in 1 werden genoemd. Ook hier schijnen dus weer
mogelijkheden aanwezig om aan de acht vergelijkingen te voldoen en
ook hier is het weer de optische voorwaarde die het mogelijk maakt
uit deze enkelvoudige oneindigheid die stand te kiezen, waarbij tevens
een scherpe afbeelding wordt verkregen.
Practisch is de oplossing daarbij aldus, dat twee van de negen be
wegingsmogelijkheden, nl. de beide instellingen voor en j2> mecha
nisch zó gekoppeld worden dat steeds aan de lensvergelijking wordt
voldaan en dat zij met één aandrijving worden bediend. Zodoende
blijven inderdaad acht instelmogelijkheden over voor het voldoen aan
acht voorwaarden.
De naam „empirische ontschranking" impliceert niet dat het succes
van deze methode afhankelijk is van het toeval. Wanneer de vier ge
geven punten behoorlijk over de opname verdeeld zijn, d.w.z. dat zij
ongeveer op de hoeken van een vierkant liggen, kan men door een
systematisch proces van opeenvolgende benaderingen tot het gewenste
resultaat komen. Iets moeilijker wordt dat wanneer meer dan vier
punten gegeven zijn in terreinen met (kleine) hoogteverschillen. De
ontschranking wordt dan een soort vereffeningsprobleem en hierbij
speelt de routine van de operateur een grote rol voor het snel vinden
van de beste stand.
Een wezenlijk kenmerk van de empirische methode is, dat op geen
enkele wijze rekening wordt gehouden met de eventueel beschikbare
kennis omtrent de elementen van de inwendige oriëntering van de
opnemingscamera. Dit in tegenstelling tot de in de III en IV be
handelde methode.
VI. Instrumenttypen.
A. Constructiebeginselen.
Zoals reeds eerder werd vermeld, heeft ieder ontschrankingsapparaat
acht onderling onafhankelijke instelmogelijkheden. Drie daarvan, nl.