127 «en algemeen inzicht in de fotogrammetrie, eventueel een verdergaande studie daarin, noodzakelijk zijn. Daar deze beginselen echter in het algemeen op heldere wijze naar voren worden gebracht zal de, reeds enigszins ter zake onderlegde, belangstellende in de fotogrammetrie uit deze bladzijden in korte tijd veel leerzaams kunnen putten. Waar de grote platenpaar-instrumenten alleen de specialist ten ■dienste staan, wordt hier relatief meer aandacht geschonken aan de eenvoudiger methoden om van de foto tot de kaart te komen, zoals de grafische ontschranking, de grafische radiaaltriangulatie, het uittekenen van fotoparen met behulp van de stereopantometer van Zeiss. Aan de terrestrische fotogrammetrie is een 15-tal, goed leesbare, bladzijden gewijd. Veelvuldig wordt, voor verdere studie, naar de vak literatuur verwezen, echter alleen naar die geschriften die in elke Technische-Hogeschool-bibliotheek aanwezig worden verondersteld. Over het behandelde zijn nog enkele opmerkingen te maken. Blz. 405 e.v. Hier wordt de grafische radiaaltriangulatie behandeld. Ver meld wordt dat de maximale richtingsfout per foto 3' bedraagt wanneer men het hoofdpunt als radiaalpunt kiest en de maximale hel ling der foto's 40 is (voor vlak terrein). Dit komt overeen met de nauwkeurigheid waarmee men richtingen grafisch kan bepalen, zegt de schrijver. Indien echter bovendien hoogteverschillen in het terrein aanwezig zijn, levert de hoofdpuntstriangulatie volgens de schrijver nog deugde lijke resultaten wanneer deze hoogteverschillen ten hoogste 10% van de vlieghoogte bedragen. Hij noemt hier geen getallen. Het lijkt mij echter instructief om mede te delen, dat tengevolge van deze hoogtever- Ah schillen maximale richtingsfouten van tg i optreden, waarin Ah het hoogteverschil en j de afstand nadirpunt aan-te-meten-punt voorstelt. Voor h 4000 m, schaal 140000 der foto's, betekent dit bij Ah 400 mi 40s 2800 m een max. richtingsfout van ruim 30' Blz. 417. Figuur 235, waarin twee corresponderende stralen gesne den door een drietal vlakken z constant worden afgebeeld, werkt zeer misleidend. In het middelste vlak vindt nl. de snijding der cor responderende stralen plaats, terwijl in de twee andere vlakken (op gelijke afstand aan weerszijden van het eerstgenoemde) grote paral- laxen p x en py (uiteraard paarsgewijze tegengesteld in beide vlak ken) worden aangegeven. Wanneer de V-richting die der verbindings lijn van beide opnamecentra voorstelt, mag, indien er in het middelste vlak geen F-parallax optreedt, in geen enkel ander horizontaal vlak meer een F-parallax optreden. Wanneer de V-richting de richting der V-as van het instrument voorstelt, zal indien een der opnamecentra een verplaatsing by loodrecht op de V-as heeft ondergaan inder daad theoretisch een F-parallax in het boven- en ondervlak ontstaan, echter verwaarloosbaar klein. De getekende figuur de enige ter illustratie van F-parallaxen in een dubbelplaat-instrument zal daar om een verwarrend effect op de lezer kunnen uitoefenen. Blz. 436. De schrijver vergelijkt het stereokaarteerapparaat A6 van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 29