138
kleurde streep een overgangstint van roodachtig paarsbruin naar blauw
achtig paars (de z.g. teinte sensible). Deze tint nu blijkt een by uit
stek geschikt instelkenmerk te vormen. Van de hier bedoelde gekleurde
lijnen zijn er natuurlijk twee aanwezig, aan iedere kant van de ahgneer-
lijn één. Zij sluiten het witte maximum, dat zelf voor een nauwkeurige
instelling minder geschikt is, symmetrisch in. Meer naar buiten vol
gen andere lichtere en donkerdere gekleurde strepen elkaar op.
Stellen wij in het vlak C in plaats van een opvangscherm een kruis
draad op, die dwars op de aligneerlijn verschoven kan worden, dan
kunnen wij dus op deze wijze het midden van spleet .S"0, het midden
tussen de spleten S, en 5*2 en het snijpunt van deze kruisdraad op een
lijn brengen, aligneren. Het blijkt zeer goed mogelijk te zijn de in
stelling op de beschreven kleurovergang op 1/G boogsecunde ot 0,8
microradialen te verrichten, wanneer slechts gebruik gemaakt wordt
van een zwak vergrotende loupe. Een vergroting van vijf is voldoende
een sterkere vergroting geeft geen betere resultaten. Om de werke
lijke aligneerlijn te krijgen, moet op ieder van de twee strepen worden
ingesteld en het gemiddelde genomen.
Toen dit eenmaal goed was vastgesteld, werd uitgezien naar toe
passingsmogelijkheden van dit wel zeer eenvoudige experiment. ra
gen uit de praktijk maakten het ons daarbij gemakkelijk een keus te
doen uit de vele mogelijkheden.
Zodra er aan de praktijk gedacht werd, trad de vraag naar voren,
of iedereen de genoemde precisie wel kan bereiken. Onder de mannen
is immers het aantal kleurenblinden 4 en het aantal kleurenzwak -en
ca. 15%; voor de vrouwen zijn deze getallen veel lager. Al spoedig
bleek, dat zelfs personen met duidelijk verminderd vermogen om kleu
ren te onderscheiden, deze precisie toch bereiken. Wij hebben nog niet
de gelegenheid gehad proeven met kleurenblinden te doen Maar wij
zijn voldoende gerustgesteld omtrent de toepasbaarheid van de methoc e
door een zeer groot percentage van waarnemers.
4. Vergelijking van de nauwkeurigheid met die van andere richt -
methoden.
Gegevens omtrent de nauwkeurigheid bij aligneren worden vermeld
in een artikel van Bonnaffé2), waar ook de met een andere dan de
gebruikelijke gaatjesmethode verkregen resultaten worden medege
deeld. De gaatjesmethode levert een nauwkeurigheid van 20 tot 30
microradialen, de methode van Bonnaffé ongeveer 6 microradialen.
De bezwaren van de gaatjesmethode zijn duidelijk. Zolang het aligne
ment nog niet vrij goed is, ziet men helemaal geen licht. Pas als et
gestelde doel bijna, min of meer toevallig, bereikt is, krijgt men wat
te zien Bij de hierboven beschreven methode daarentegen ziet men
al dadelijk, waar men zich bevindt in het interferentiepatroon. Aan
wijzingen omtrent het verschuiven van één der ahgnementspunten
kunnen daardoor snel en eenduidig worden gegeven.
De methode van Bonnaffé maakt gebruik van een evenals bij ons
2) Revue d'Optique 9, 17; 193°-