104 Door combinatie van de formules i t/m 4 ontstaan formules van de vorm x aiX b} Y 4- dx a2X 4- b2Y c2Z d2 a3X b3I c3Z d3 a3X b3Y c3Z d3 waarin ai xk cos 9 sin i b cos 9 cos i cos x b sin 9 sin x xh sin 9 sin 1 b sin 9 cos f cos x b cos 9 sin x ci xh cos 1 b sin z cos x dx -axXL-bxVL~ClZL a2 cos <P sin z b cos 9 cos i sin x b sin 9 cos x j ^2 Zh sin 9 sin z b sin 9 cos i sin x b cos 9 cos x ci y^cosi b sin z sin x dï a2XL <^2 cXZr. I (5a) (5b) (5C) «3 cos 9 sin z I <^3 sin 9 sin i c3 cos i d3 "SXL bzYL czZL J De twaalf coëfficiënten van de formules (5) zijn derhalve functies van de negen elementen die de onderlinge stand van beide coördinaten stelsels bepalen. II Toepassingen der projectieve transformatie formules. Van formules (5) kan op verschillende manieren gebruik gemaakt worden. Bij de geodetische toepassingen der fotogrammetrie stelt men zich ten doel met behulp van foto's kaarten te vervaardigen van be paalde terreinsgedeelten. In fig. 6 is dit geval, zeer schematisch, voor gesteld. A. Het verband tussen terrein en opname. Van een willekeurig terrein wordt een luchtopname gemaakt. Het ontstaan van deze opname kan met formules (5) beschreven worden, daar zij ons immers in staat stellen tot het berekenen van de plaats van de projectie van een terreinpunt op de opname wanneer van dit terrein- punt de terrestrische coördinaten gegeven zijn en wanneer bovendien de negen elementen bekend zijn die de stand van de opnemingscamera in hetzelfde terrestrische stelsel bepalen. In dit geval wordt het x-y- vlak dus geïnterpreteerd als het vlak van het negatief, terwijl het projectiecentrum overeenkomt met, ruw gezegd, het optisch middel punt van het camera-objectief. De negen bepalende grootheden noemt men hierbij de oriënterings elementen. Men onderscheidt ze nog in twee groepen, nl. de elementen van de inwendige oriëntering (xh, yh en b) en die van de uitwendige oriëntering XL, YL, ZL- 9, z'enx). De afstand b zal in dit geval vrij wel overeenkomen met de brandpuntsafstand van het cameraobjectief, daar practisch gesproken bij een luchtopname het voorwerp op ligt. Men vindt hiervoor dan ook meestal de aanduiding f gebruikt.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 6