groep
5
175
49,5° werd ingedeeld in de sector die azimuths 45°-6o°, I20°-I35°,
enz. bevatte.
In elke groep werden nu de e's in hun klassen ingedeeld, gevolgd
door een constructie van de relatieve frequenties. Het resultaat is weer
gegeven in fig. 2.
n aantal e's dat aan de histogrammen ten grondslag ligt
m middelbare fout van de verdeling, numerisch berekend.
Met uitzondering van de eerste sector, waarin de azimuths uit de
omgeving van de meridiaan voorkomen, geven de andere groepen het
beeld van een normale verdeling te zien, waarmee het gestelde t.a.v.
de frequentieverdelingen (de eerste aanname) bewezen is.
Met uitzondering van de eerste sector vertonen de normale ver
delingen uit de andere sectoren reeds op het oog zeer weinig variatie
in hun moduli. De berekende waarden der moduli bevestigen deze in
druk en stellen ons in staat de aanname van gewichtsgelijkheid te veri
fiëren.
Met de gemiddelde waarden voor het azimuth uit ieder der 6 groepen
berekenen we met de gewichtsformule
Si
1 17°.5" \2 - 2
j 1.05 cos <p„ sm a
waarin we cos 9,, 1 nemen, en vinden
a'i
1
Si
1
7-5°
6,36
2
22,5
6,50
3
37.5
6,75
4
52,5
7,03
67.3
7,28
6
82,5
7,42
waarmee dus tevens de verhouding der moduli gegeven is, want
Na vermenigvuldiging met een geschikte verhoudingsconstante p.2,
kunnen we de waarden der moduli uit de gewichtsformule vergelijken
met die berekend uit de histogrammen.
Een tekening is voor dit doel wel het meest geschikt (zie fig. 3).
In aanmerking genomen de vrij willekeurige en grove indeling in
zes groepen, geeft het geheel toch een vrij goede overeenstemming.
Echter met uitzondering van de modulus uit de eerste groep. Deze
groep bevat echter sterren die niet geschikt zijn voor de waarnemingen
met het prisma-astrolabium en die ook niet noodzakelijk zijn voor een
goede lengte- en breedtebepaling. De gewichtsformule zal dus voor ster
ren uit deze groep niet toegepast behoeven te worden.