200
maar ook door zijn practisch beleid Iq wetenschappelijke problemen.
Vraagt men nu tenslotte naar de in publicaties neergelegde weten-
s:happelijke arbeid van Tienstra, deze is in de bijlage opgesomd. Men
ziet dan direct, dat Tienstra niet tot de orde van de veelschrijvers heeft
behoord. Daarvoor zijn verschillende redenen te noemen.
In de eerste plaats was heel vaak zijn belangstelling voorbij op het
ogenblik, waarop hij voor zichzelf een probleem tot klaarheid had ge
bracht. Om deze reden geloof ik, dat een studie van zijn nagelaten
papieren alleszins de moeite waard zou kunnen zijn.
Verder had hij ook de eigenschap, niet gauw tot een conclusie te
komen. Hij heeft ongeveer 20 jaar geworsteld met het probleem over
de grondslagen van foutentheorie en waarnemingsrekening. Ik herin
ner mij nog levendig, dat hij reeds in gesprekken omstreeks 1931 zijn
bezwaren tegen de toen gangbare vooropstelling van de foutenwet van
Gauss en de daarvoor geldende „bewijzen" naar voren bracht. Zeer
geleidelijk en stap voor stap heeft hij nieuwe grondslagen voor zich
zelf geformuleerd. Zijn artikelen leggen daarvan echter vóór de oorlog
nog slechts zeer spaarzaam getuigenis af.
Natuurlijk hangt de beperktheid van het aantal zijner publicaties ook
samen met een overigens hooggewaardeerde kant van zijn karakter. De
volstrekte afwezigheid van ieder fanatisme en van al hetgeen op „Stre
berei" lijkt, gaf hem slechts zelden een innerlijke aandrang tot publi
catie van zijn werk. De beide belangrijkste documenten, aan zijn brein
ontsproten, zijn tenslotte neergeschreven ingevolge een door hem aan
vaarde opdracht.
Het eerst denk ik hierbij aan de in 1938 verschenen „Handleiding
voor de Technische Werkzaamheden van het Kadaster", de z.g.
H.T.W. Zonder zijn medeleden al te zeer tekort te doen, geloof ik gerust
te mogen zeggen dat het belangrijkste gedeelte van dit werk van Tien
stra is. Zeker geldt dit voor al die landmeetkundige rekenmethoden, die
ook thans nog de waarde van dit werk uitmaken.
Het tweede, nog veel belangrijker voorbeeld is gelegen in zijn hoofd
werk, waarin het resultaat van jaren worsteling met de grondslagen
van foutentheorie en waarnemingsrekening is neergelegd. Hij moge
reeds voor de oorlog voor zichzelf belangrijke vorderingen op dit ge
bied hebben gemaakt, hij treedt pas voor het internationale forum met
het resultaat zijner gedachten in de twee publicaties in het „Bulletin
Géodésique"
1) Foundation of the calculus of observations and the method
of least squares (rapport aangeboden aan het congres te Oslo
in 1948).
2) An extension of the technique of the methods of least squares
to correlated observations, 1947.
Ik herinner mij nog het korte privatissimum dat Tienstra hierover
hield op het congres in Oslo, dat toen juist op de meest ingewijden in
deze materie grote indruk maakte.
Een groot geluk is het echter, dat het Mathematisch Centrum hem
in 1949 uitnodigde tot het geven van een cursus over zijn nieuwe