205
punt basis- en Laplacevoorwaarden in de vereffening kunnen worden
opgenomen. Zodoende verkrijgt men de meest juiste eenheid van af
stand en een goede oriëntering.
In het systeem van kettingen voor Centraal-Europa geprojecteerd
(zie fig. i) is ook Nederland betrokken. Een dubbele ketting, die van
het knooppuntnet bij Bonn (a.d. Rijn) naar het knooppuntnet Kiel
loopt, komt ons land bij Ubagsberg binnen, loopt via Utrecht in onge
veer Noordelijke richting naar Leeuwarden en Ameland en buigt daar
naar het Oosten af in de richting van Kiel. Deze ketting is uitzonderlijk
lang in vergelijking met de lengte van de kettingen tussen de andere
knooppuntnetten. Daarom was het wenselijk ongeveer in het midden
van deze ketting over een basis en een Laplacepunt te kunnen beschik
ken. Aan de basisvoorwaarde is voldaan door de in 1913 gemeten basis
bij Stroe en in combinatie met de vroegere astronomische metingen
zouden, door een lengtebepaling alleen, de primaire punten Leeuwarden
en Ameland tot Laplacepunten kunnen worden gepromoveerd.
De vroegere astronomische metingen bestonden uit
a) een bepaling van het lengteverschil tussen Leiden en Greenwich
(1880) x) en het lengteverschil tussen Leiden en LTbagsberg, ter
wijl in Ubagsberg tevens de astronomische breedte en een astro
nomisch azimuth werden gemeten (1893) 2) en
b) de bepaling van de astronomische breedte en een astronomisch azi
muth op 14 primaire stations, waaronder Leeuwarden en Ameland
(1896-1898) 3).
Hoewel het punt Ubagsberg dus een Laplacepunt is, kwam het door
zijn ongunstige ligging (te dicht bij Bonn en te ver verwijderd van
Kiel) niet in aanmerking. Leeuwarden en Ameland daarentegen lagen
gunstig en omdat op beide stations reeds breedte- en azimuths-
bepalingen waren geschied, was alleen een lengtebepaling nodig om van
beide punten Laplacepunten te maken. Eén Laplacepunt zou hier vol
doende zijn geweest. Er is echter een z.g. Laplacedubbelpunt bepaald,
omdat Leeuwarden en Ameland aan de twee uiteinden van éénzelfde
zijde van het primaire driehoeksnet zijn gelegen en men al dadelijk,
door het opstellen van de Laplacevoorwaarde tussen deze eindpunten,
een controle op de astronomische lengten en azimuths verkrijgt.
Vervolgens kan men dan de Laplacevoorwaarden tussen deze pun
ten en Kiel enerzijds en Bonn anderzijds opstellen en in de vereffe
ning opnemen.
Bovendien, en dit is voor ons land van belang, kan men de Laplace
voorwaarde opstellen tussen Ameland (of Leeuwarden) en Ubagsberg,
waardoor een inzicht wordt verkregen in de verwringing van het
primaire driehoeksnet.
2. DE METHODE VAN LENGTEBEPALING
De moderne astronomische lengtebepaling valt in twee delen uiteen,
nl. ten eerste de bepaling van de correctie van de chronometer tot
plaatselijke tijd met behulp van sterwaarnemingen en ten tweede de
bepaling van de correctie van de chronometer tot G(reenwich) M(id-