207 dclbare) T(ijd) met behulp van radiotijdseinen. Het verschil van beide correcties geeft dan de lengte van de plaats van waarneming ten opzichte van Greenwich. Voor een nauwkeurige bepaling van de plaatselijke tijd wordt bijna altijd de methode van waarneming van sterren bij doorgang door de meridiaan gekozen met behulp van een doorgangsinstrument en van een zelfregistrerende micrometer. De uurhoek van de ster is dan, be houdens nader te noemen correcties, gelijk aan nul en de plaatselijke sterretijd is dus gelijk aan de rechte klimming van de ster. De cor rectie A T van de chronometer volgt dan uit de eenvoudige verge lijking a T AT, (i) waarin a de rechte klimming van de ster en T de waargenomen chro nometertij d bij doorgang door de meridiaan voorstelt. Aan T moeten echter nog verschillende correcties worden aangebracht wegens de fout in azimuthale opstelling van het instrument, de helling van de horizon tale as en de collimatiefout, hieronder resp. a, b en c genoemd. Ver gelijking (i) wordt dan: sin(cp 8) cos (m S) i <x=r+ A7HHb -\jC (2) cos S cos 8 cos S Dit is de z.g. formule van Mayer 4). Voor elke waargenomen ster heeft men dus een vergelijking van de vorm (2). Wil men nu de A T bepalen, dan moet men dus de grootheden a, b en c kennen. Men kan deze grootheden door directe meting bepalen en daarna de grootte van de correctietermen berekenen, maar deze bepaling kan meestal niet met voldoende nauwkeurigheid geschieden. De tot nu toe gevolgde methode bestond dan ook hierin, dat men de grootheden a en c indirect bepaalde door ze als onbekenden in het vraagstuk in te voeren, terwijl de b nog steeds op directe wijze, door aflezing van het niveau in ge wone en doorgeslagen stand, werd bepaald, waarna men de T corri- cos (<p 8) geerde met de termsb. cos 0 Op voorstel van Prof. Roelofs werd hier echter een andere methode gevolgd. Het omleggen van het niveau gaat nl. altijd gepaard met kleine schokken, die zowel op het instrument als op het niveau een storende invloed kunnen hebben. Daarom werd het niveau gedurende de me tingen niet omgelegd, maar bleef het steeds in dezelfde stand op de horizontale as rusten, terwijl de hoek tussen de richtlijn van het niveau en de horizontale as als onbekende (b) in het vraagstuk werd inge voerd. De gang van zaken is dan aldus. Na iedere sterswaarneming leest men het niveau af, corrigeert vervolgens T voor de afwijking van het niveau tot inspelende bel (dus tot de stand van het niveau waarbij de richtlijn horizontaal is) en voert daarna b als onbekende in het vraagstuk in. In deze onbekende b is dan meteen de fout veroorzaakt door de ongelijkheid van de asdiameters begrepen. In vergelijking (2) bevinden zich dus vier onbekenden. Het ster programma voor de lengtebepaling omvatte 24 sterren, die op de vol gende wijze werden waargenomeneerst 6 sterren in de stand oculair

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 17