209 Na toekenning van de gewichten kan men de coëfficiënten der nor maalvergelijkingen opmaken, de onbekenden oplossen en de middel bare fouten in de onbekenden berekenen. Nadere bijzonderheden over de oplossing en de inrichting der formulieren zullen in 6 worden gegeven. 3. KEUZE VAN HET STERPROGRAMMA We willen nu, vóór de metingen, reeds een uitspraak doen omtrent de te verwachten middelbare fouten in de zes onbekenden AT, 04, a23, tf4, b en c. Deze worden gegeven door de formule m2 Qap2, waarin Qu voorstelt het gewichtsgetal van de desbetreffende onbekende en p. de m.f. in de gewichtseenheid die voortvloeit uit de vereffening. Kent men nu de Q en de p, dan is het inderdaad mogelijk een uitspraak te doen omtrent de te bereiken nauwkeurigheid. Wat de Q-getallen betreft, deze worden enkel en alleen bepaald door de keuze van de 24 sterren. Hebben we deze eenmaal gekozen, dan kunnen de coëfficiënten van de onbekenden in de normaalvergelij kingen worden berekend. Stelt men nu de bekende leden in deze ver gelijkingen voorlopig px, p6, dan kunnen de onbekenden naar pi, pQ worden opgelost en de coëfficiënten van de p's geven de gewichtsgetallen en de correlatiebedragen der verschillende onbeken den. De opgave is nu, door de keuze van de 24 sterren deze gewichts getallen en correlatiebedragen zo gunstig mogelijk te maken. In principe werd hiervoor uitgegaan van de theorie van Prof. Niet- hammer, directeur van de Sterrewacht in Bazel9). Hij veronderstelt twéé onbekenden in het vraagstuk, nl. de AT en één azimuth- onbekende, en stelt dan een functie op die een criterium levert voor de beoordeling van de nauwkeurigheid van beide onbekenden, bij keuze van een groep van 6 sterren. Deze 6 sterren worden dan weer onder verdeeld in twee groepen, één ten Noorden en één ten Zuiden van het zenith, om behalve een goed gewichtsgetal voor de AP ook een goed gewichtsgetal voor het azimuth te vinden. Men kan zich dan na de meting ook een oordeel vormen over een eventuele azimuths- verandering tijdens de metingen. Prof. Niethammer en Prof. Nörlund (Denemarken) 9) 8) hebben met behulp van bovengenoemde functie nomogrammen opgesteld voor ver schillende breedten en voor verschillende verdeling van de 6 sterren in beide ondergroepen. In deze nomogrammen kunnen bij een bepaald gewichtsgetal voor de AP de zenithsafstanden van beide ondergroepen worden afgelezen. Prof. Roelofs heeft deze nomogrammen uitgebreid, door er behalve het gewichtsgetal voor de AP ook het gewichtsgetal voor het azimuth in te verwerken. Dit azimuth-nomogram vertoont eenzelfde beeld als het AP-nomogram, is alleen verschoven van zenith naar pool. In dit uitgebreide nomogram kan men nu een gunstige com binatie van beide gewichtsgetallen kiezen en daarbij de zenithsafstanden van beide ondergroepen aflezen. Op deze manier zijn drie nomogram men samengesteld voor de breedte <p 530, waarbij de 6 sterren achtereenvolgens zijn verdeeld in twee ondergroepen van 5 en 1, 4 en 2,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 19