214 volgens Ax, A2, As, dan vinden we de middelbare fout in de groot heden Ai volgens de formule m .ti Y/ J—i K 8 X 49 In de veronderstelling, dat de hoekwaarde van het niveau over de gehele verdeling dezelfde is, levert het gemiddelde van At t/m As ons de gezochte hoekwaarde. Dat deze veronderstelling juist was bleek uit het volgende: we beschouwden de 8 gemiddelden Ax t/m As als enkele waarnemingen en berekenden de m.f. in deze waarnemingen volgens de formule >uA= V/ _lZüL, waarbij in deze formule V:—A-. Zou y ni b deze mA inderdaad groter zijn dan die van (i), dan was er reden om te veronderstellen, dat de hoekwaarde van het niveau van plaats tot plaats veranderde. Dit was echter niet het geval. Het hierboven beschreven onderzoek werd tweemaal gedaan. Om te controleren of de pijler ook beweging vertoonde, plaatsten we een niveau van ongeveer dezelfde hoekwaarde op het onderstel van de niveaubeproever. Inderdaad bleek er een verloop van de bel van dit niveau op te treden. De aflezingen van het te onderzoeken niveau werden voor dit verloop gecorrigeerd. De hoekwaarde van het niveau, volgende uit het eerste onderzoek bedroeg os,n6 met een m.f. van os,oc>3 en uit het tweede onderzoek Os,ii2 met een m.f. van 0s,002. In 1895 werd de hoekwaarde ook twee maal bepaald. De uitkomsten waren toen O5,113 en os,ii6. Als ge middelde hoekwaarde is aangehouden Os,ii4. Het doorgangsinstrument is voorzien van een zelfregistrerende micrometer van Repsold (zie foto 3), waarin, behalve de vaste kruis draden die het collimatiepunt fixeren, een beweegbare draad aanwezig is, waarmede de ster wordt gevolgd. Deze draad is op een slede ge spannen die met behulp van een schroef met de hand wordt voort bewogen. Tegelijk met deze schroef draait een rondsel, dat op regel matige afstanden voorzien is van metalen strippen, en deze maken bij draaiing van het rondsel achtereenvolgens contact met een pen, waardoor een stroom wordt gesloten en een uitslag op de chronograaf ontstaat. Bij een bepaald contact behoort dus een bepaalde stand van de beweegbare draad en men krijgt aldus automatisch een aantal waar nemingsmomenten. Het rondsel heeft 12 strippen en daar we een ster gedurende 3 volledige omwentelingen volgden, verkregen we 36 waarnemingen per ster. Deze achtereenvolgende tijdsmomenten moeten herleid worden tot het collimatiepunt, hetgeen als volgt geschiedt. Naast het rondsel is een trommel aangebracht, verdeeld in 100 delen, die tegelijk met het rondsel draait. Elk contact komt nu overeen met een bepaalde stand van de trommel en we kunnen de afstanden der verschillende contacten uitdrukken in trommeldelen. Ook het collimatie punt correspondeert met een bepaalde trommelaflezing en dus kan de afstand van elk contact tot het collimatiepunt in trommeldelen worden uitgedrukt. Kennen we nu nog de tijdsduur t van één omwenteling (100 trommeldelen) voor een ster met een declinatie nul en daarmede de tijdsduur t sec 8 van een omwenteling voor een ster met willekeurige

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 26