215 declinatie, dan kunnen we trommeldelen omzetten in tijd en aldus de waarnemingen herleiden tot het collimatiepunt. Om de contactafstanden te bepalen werd de draaiingsas van de micro meter aangesloten op de as van de secundenwijzer van een electrisch uurwerk, gedreven door een wisselstroom met constante frequentie. De micrometer stond in verbinding met de chronograaf en op de chro- nograafstrook werden de twaalf contacten aldus op zeer regelmatige wijze gereproduceerd. Het begin- en eindpunt van elke uitslag werd met behulp van een coördinatograaf tot in tiende mm nauwkeurig gemeten en door te delen door de totale afstand van één omwenteling konden zowel de afstanden als de breedten der contacten tot in honderdste trommeldelen nauwkeurig worden bepaald. Onze proef werd enige malen herhaald, waarbij de micrometer in tegengestelde richtingen werd gedraaid, evenals dat bij het meten in de standen oculair Oost en oculair West van het doorgangsinstrument het geval is. Het begin van elke uitslag werd als waarnemingsmoment aangehouden, omdat bleek, dat de breedte der verschillende contacten nogal varieerde. Vervolgens moest de tijdsduur t van één omwenteling van de micro- meterschroef worden bepaald voor een ster die verondersteld wordt in de aequator te staan. Dit geschiedde met behulp van de waarnemingen in Leeuwarden en op Ameland. Van de programmasterren met een declinatie groter dan 55° werd de tijdsduur van de drie omwentelingen bepaald. Deze, vermenigvuldigd met 1/3 cos 8 levert de gevraagde t. Uit 91 waarnemingen in Leeuwarden vonden we voor t een bedrag van 7s,83i met een m.f. van os,OC>3. De 106 waarnemingen op Ameland gaven precies hetzelfde resultaat. Ook moet, ten behoeve van de herleiding van de contactmomenten naar het collimatiepunt de dode gang van de micrometerschroef bekend zijn, omdat de beweegbare draad bij het volgen van een ster in de standen oculair Oost en West zich in tegengestelde richting beweegt. De bepaling van de dode gang geschiedt aldus. We laten de beweegbare draad de dubbele vaste draden (het colli matiepunt) naderen en stellen hem zo zuiver mogelijk in het midden van beide vaste draden, terwijl we de schroef steeds in éénzelfde rich ting bewegen. Daarna lezen we de micrometertrommel af. Vervolgens herhalen we deze bewerking, maar met dit verschil, dat we nu de beweegbare draad van de andere zijde het collimatiepunt laten naderen. Het verschil van beide aflezingen geeft ons de dode gang. We herhalen deze bewerking 20 a 30 maal, zowel aan het begin als aan het einde der waarnemingsperiode. De gebruikte micrometer had een dode gang van 0,26 trommeldelen met een m.f. van 0,02 trommeldelen. Ter controle van deze bepaling van de dode gang kunnen we gebruik maken van een enkele vaste draad, die zowel boven als beneden in het gezichtsveld voorkomt, samen met het beweegbare dradenpaar, dat op korte afstand van de enkele beweegbare draad op de slede is gespannen. We laten thans het beweegbare dradenpaar de enkele vaste draad van twee zijden naderen, totdat deze laatste zich midden tussen het beweeg bare dradenpaar bevindt. Tenslotte werd een onderzoek ingesteld naar de periodieke schroef-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 27