219
Eerst dient het doorgangsinstrument tot op enkele graden nauw
keurig in de meridiaan te worden geplaatst, terwijl het voorlopig hori
zontaal gesteld wordt met de niveau's die op het onderstel van het
instrument zijn gemonteerd.
Vervolgens moet de zelfregistrerende micrometer op zodanige wijze
worden aangebracht, dat de collimatiefout zo gering mogelijk is, ter
wijl tevens de kijker op oneindig is ingesteld. Als collimator gebruikten
we de Wild T2.
Verder nemen we een tijdsein op voor de voorlopige bepaling van de
chronometercorrectie tot op 0,1 sec nauwkeurig, welke correctie moet
dienen om het instrument nauwkeurig in de meridiaan te plaatsen,
wat als volgt geschiedt.
Het instrument wordt op Polaris gericht en de chronometer wordt
gelijktijdig afgelezen. De afgelezen chronometertijd kan nu worden
omgezet in locale schijnbare sterretijd (L.A.S.T.). We gaan hierbij als
volgt te werk. Te voren berekenen we op een bepaald moment G.M.T.
met behulp van het astronomisch jaarboek en de geodetisch berekende
lengte van de plaats van waarneming de L.A.S.T. Een controle op deze
berekening levert de berekeningsmethode volgens de tabellen van Prof.
Roelofs 14). Omdat de chronometercorrectie reeds is bepaald, is ook de
chronometertijd (Chron. T) op dit moment bekend. Dus het verschil
Chron. T.L.A.S.T. is bekend. Dit verschil verandert echter voort
durend, omdat de chronometer volgens middelbare tijd loopt. Voor deze
verandering moet een correctie worden aangebracht van os,iÓ43 per
minuut. We kunnen nu het moment in Chron. T. waarop Polaris is in
gesteld, omzetten in L.A.S.T. Vervolgens kunnen we, weer met de
tabellen van Prof. Roelofs >14) het azimuth van Polaris berekenen.
Daarna wordt het bovenstel van het instrument met behulp van een
daarvoor aangebrachte graadverdeling ongeveer in de meridiaan ge
plaatst. Dit kan tot op centigraden nauwkeurig geschieden. Vervolgens
dient het instrument, en speciaal de horizontale as, opnieuw horizontaal
gesteld te worden, thans met het hangniveau, terwijl we tevens het
niveau zelf regelen. Tenslotte berekenen we het doorgangsmoment in
Chron. T. van verschillende instelsterren met geringe declinatie en
geven het bovenstel nog een zodanige correctie in azimuthale zin, dat
de instelsterren op het berekende moment in Chron. T. het collimatie-
punt passeren. Nadat de klemschroeven tussen boven- en onderstel zijn
aangedraaid, wordt het instrument nog eens op zijn afstand gecontro
leerd.
Het instellen van Polaris kan reeds vóór zonsondergang geschieden,
wat vooral tijdens korte zomernachten van belang is, daar het ster
programma dan meestal betrekkelijk kort na zonsondergang begint. Er
is voordien niet veel tijd beschikbaar om het instrument in de meri
diaan te plaatsen.
Verder is het gebruik van een hulpchronometer, die volgens sterre-
Het richten op Polaris geschiedt door de kijker op de in een tabel afgelezen
zenithsafstand van Polaris in te stellen en vervolgens het instrument een azimu
thale draaiing te geven totdat Polaris in het gezichtsveld verschijnt en nauwkeurig
kan worden ingesteld.