232
toekennen hoe belangrijk ze in het algemeen ook is voor de rechts
vinding en haar a.h.w. in de plaats stellen van de wet zelf, die daar
door op de achtergrond geraakt. Op dit congres kan niet worden uit
gemaakt wat nu eigenlijk recht is, maar toch is een gedachtenwisseling
hierover wel zeer op haar plaats.
Wat de hermetingswet betreft, is het alleen de bedoeling van spreker
geweest door het maken van enkele algemene opmerkingen, zonder deze
in finesses uit te werken, deze materie eens van een andere, naar
sprekers mening nog niet eerder gehoorde kant, te bekijken, om daar
door de belangstelling voor deze zo sterk begeerde wet levendig te
houden.
Hierna vindt de bespreking van het rapport plaats.
De heer Mr. Bes kan niet inzien, dat de positieve werking van de
lijst van rechthebbenden zo ernstig moet worden opgevat. Zouden
in het geval van Jansen en de kinderen, de kinderen, bij niet vermel
ding op de lijst van rechthebbenden, de vader in zijn kwaliteit als voogd
niet kunnen aanspreken? Erger zou het zijn als bij een normaal geval
van medeeigendom, een medeeigenaar was vergeten te vermelden. Doch
ook dit acht spreker niet onherstelbaar, waarbij hij wijst op het ius
vigilantibus scriptum, dat ook geldt bij de vaststelling van de lijst
van crediteuren bij faillissement.
Voorts stelt de heer Bes nog de vraag of er niet omstreeks 1900
een discussie is gevoerd over de vraag of ruilverkaveling berust op
ruiling of op onteigening.
De heer Van der Schaaf betwijfelt het of de kinderen de vader zullen
kunnen aanspreken als ze niet op de lijst van rechthebbenden staan
vermeld. Volgens hem bestaat er geen analogie met de lijst van credi
teuren in het geval van faillissement. Degene die verzuimd heeft te
zorgen, dat hij op deze lijst voorkomt, is zijn vorderingsrecht nl. niet
kwijt. Wat de kwestie van ruiling of onteigening betreft, spreker
meent, dat bij ruilverkaveling van geen van beide sprake is. De beste
aansluiting bij het B.W. vindt men door er van uit te gaan, dat bij ruil
verkaveling de eigendom wordt geleverd op grond van een verbintenis
uit kracht der wet.
De heer Krombeen voert verschillende argumenten aan tegen het in
het rapport bepleite negatieve stelsel van ruilverkaveling. Hij is het
niet eens met hetgeen vermeld staat op blz. 28 over de wet van 1924.
Een onderzoek naar deze wet is wel degelijk van betekenis, omdat in
1938 de ruilverkavelingswet alleen om technische redenen is vernieuwd.
Voorts zou de bijzondere procedure die in onze ruilverkavelingswet is
opgenomen en waarbij de rechter-commissaris is ingeschakeld, over
bodig zijn, als men niet bewust was uitgegaan van het positieve stelsel
van ruilverkaveling. In België en Frankrijk, met een negatief stelsel
van ruilverkaveling, volgt men dan ook deze procedure niet. De heer
Krombeen is er niet van overtuigd, dat de wetgever niet het positieve
stelsel heeft bedoeld. Tenslotte meent hij dat in het rapport wel erg
sterk de nadelen van het positieve stelsel naar voren zijn gebracht,
maar zijn de gevolgen van het negatieve stelsel nog niet veel ergerHij
herinnert aan I. Boer en zijn boekje „De ramp van Heikamp" en