233 vraagt zich af of het wel op onze weg ligt, nu het positieve stelsel steunt op de gangbare mening, dit „de nek om te draaien". De heer Van der Schaaf antwoordt, waarbij hij Prof. Scholten aan haalt, dat men zich niet alleen op de historische interpretatie moet ver laten. Hij meent bovendien, dat hij getracht heeft de kwestie zo ob jectief mogelijk te belichten en dat hij stellig geen eenzijdig pleidooi heeft gehouden voor het negatieve stelsel. Juist de bezwaren tegen een eenzijdige voorlichting in de richting van het positieve stelsel heeft hij in het rapport duidelijk naar voren willen brengen. De heer Daleboudt vraagt zich af tot welke onmogelijke situaties men zou geraken, als allerlei erfdienstbaarheden rechtens weer werden uitgeoefend, die door het plan van ruilverkaveling overbodig zijn ge worden. Voorts vindt hij het helemaal niet zo erg als iemand door de positieve werking van de lijst van rechthebbenden zijn rechten in een ruilverkaveling kwijt raakt. Stel bijvoorbeeld het geval van twee broers, medeeigenaren, waarbij de ene broer door afwezigheid van de andere kans ziet als volle eigenaar op de lijst van rechthebbenden te worden vermeld. De afwezige broer verliest zijn rechten in de ruilverkaveling, maar zal toch wellicht een vordering tegen zijn broer kunnen instellen. In de meeste gevallen zal bij het verliezen van een vordering in grond hiervoor een vordering in geld in de plaats treden. De heer Van der Schaaf meent dat, door de ruilverkaveling op te vatten als een verandering van objecten, terwijl de subjecten in het algemeen dezelfde blijven, de verschillende objecten door ruilverkave ling in een dergelijke positie ten opzichte van elkaar zullen kunnen komen te verkeren, dat de uitoefening van oude erfdienstbaarheden onmogelijk is en deze zo uit de aard der zaak vervallen. Omgekeerd wijst spreker op het nagenoeg onmogelijke om alle erfdienstbaarheden als bijvoorbeeld van inbalking, van inankering, van uitzicht, enz. op de lijst van rechthebbenden te vermelden en op het absurde dat bij niet ver melding al deze rechten zouden zijn vervallen. De heer Mr. Korte zegt niet erg bevreesd te zijn voor de positiviteit van de lijst van rechthebbenden. In de practijk zijn nog nimmer be zwaren hiertegen naar voren gekomen. Toch is de kwestie theoretisch wel van belang. Wat zijn de consequenties als men niet op de lijst van rechthebbenden wordt vermeld? Is men zijn recht kwijt of is men alleen maar zijn recht van oppositie kwijt? De heer Korte is het bij de beantwoording van deze vragen wel eens met het standpunt van de heer Van der Schaaf. Volgens art. 51 der ruilverkavelingswet zijn zij die voorkomen op de lijst van rechthebben den niet de enige rechthebbenden, doch de enige erkende rechthebben den. Gaat men uit van art. 639 B.W., dan past de positiviteit ook niet in het systeem van de wet en indien de wetgever, volkomen doordacht, de positiviteit toch had geduld, dan had dit in de ruilverkavelingswet duidelijker naar voren moeten komen. Anderzijds is de heer Korte van oordeel, dat de negativiteit van de lijst van rechthebbenden wel enige bezwaren met zich meebrengt. Hij is het dan ook niet eens met hetgeen op blz. 30 e.v. van het rapport staat over de mogelijkheid van revindi catie, na de ruilverkavelingsprocedure, door degene die als rechtheb-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1951 | | pagina 45