194
revanche. Daar openbaarde zich voor het eerst zijn gave voor de exacte
vakken. Zijn eindexamen in 1913 getuigde daarvan door de cijfers 9
en 10 in die hoek. Hij had graag scheikunde gestudeerd, doch de
financiën daarvoor ontbraken. De aanraking met de landmeter
S. Eisenga, die bij de Tienstra's inwoonde, deed toen de keuze vallen
op de functie van landmeter bij het kadaster. Eisenga gaf hem in de
zomervacantie wat les in boldriehoeksmeting en Tienstra slaagde in
September voor het vergelijkend examen van adjunct-landmeter. Sneek
bleef zijn standplaats. S. Eisenga bleef ook nu zijn mentor. Naar latere,
van humor en eerbied tegelijk tintelende verhalen te oordelen, moet
echter ook een oude collega, Krook, in die eerste maanden op het kan
toor grote indruk op hem hebben gemaakt en hem een aantal bijzon
dere trekken van het leven des landmeters hebben „voorgeleefd".
In 1914 maakte de wereldoorlog aan deze idylle een einde. Tienstra
was gemobiliseerd van 1914-1918. Zoals zovelen heeft ook hij deze
jaren tevens voor zich zelf nuttig weten te maken door studie, zowel
voor het landmetersexamen, als voor de wiskundeacte K I. Het eerst
behaalde hij in 1917 laatstgenoemde acte, in 1918 werd hij landmeter
van het kadaster. Bij dat wiskunde-examen had hij één typische moei
lijkheid die de examencommissie moet zijn opgevallen, n.l. zijn onkunde
inzake de uitspraak van allerlei wiskundige uitdrukkingen. Hoe kon
hij, die nooit les had gehad en dus nooit iets had horen „voorzeggen",
dit ook weten? Dat is trouwens typerend voor Tienstrahij heeft zich
in zijn leven noch veel laten „voorzeggen", noch zich beijverd in het
naspeuren van hetgeen anderen op zijn veld van weten hadden betoogd.
Ook na zijn landmetersexamen hield hij niet op te studeren volgens
dezelfde methodein 1922 behaalde hij de wiskunde-acte K V, opnieuw
zonder enige les, slechts worstelend met de stof en met bijeengegaarde
oude examenopgaven.
Die studie volbracht hij in zijn Zutphense jaren, waar hij van 1919
tot 1925 als landmeter diende onder Th. L. Kwisthout, een chef, voor
wie hij steeds de hoogste waardering en grote genegenheid heeft gehad.
Hij heeft zich wel eens uitgelaten, dat deze jaren de gelukkigste van
zijn leven zijn geweest. Was het de combinatie van het geluk van zijn
op 4 Augustus 1919 voltrokken huwelijk met zijn Sneker klassegenote
Willemien Akke Nieveen en van een arbeidsleven, dat enerzijds geken
merkt werd door zijn geliefde wiskundestudie en anderzijds door het
landmeetkundig werk, dat hem op zichzelf reeds zeer boeide, doch dat
bovendien plaats vond in een van de mooiste streken van ons land?
Na zijn K V-examen heeft hij voor zijn studie naar nieuwe moge
lijkheden gezochthij vroeg overplaatsing naar Amsterdam, zeer waar
schijnlijk met de bedoeling dan universitaire colleges te kunnen volgen.
Dat gelukte: 1 Januari 1925 werd hij naar Amsterdam overgeplaatst.
Van 1926 tot en met 1928 volgde hij colleges theoretische mechanica
van Mannoury, natuurkunde en astronomie.
In zijn ambt ontmoette hij hier opnieuw Kwisthout, die vrijwel te-
zelfder tijd I.V. in Amsterdam was geworden. Hier heeft zich een zeer
vruchtbare samenwerking ontwikkeld tussen een chef en een jongere
collega, welke chef de grote gaven van zijn jonge vriend Tienstra ten