197
worden gewerkt aan de partiële hermetingen e.d. Ik weet echter nog
duidelijk uit gesprekken, hoezeer bij Tienstra ook hier het lot van een
jonge generatie uitgangspunt zijner gedachten is geweest.
In September 1934 overleed Dieperink. Daarmee kwam de vraag
van de geodetische opleiding in ons land in een acuter stadium voor
hen, die daarover in de voorafgaande jaren gedachten hadden ontwik
keld in een van de bestaande toestand afwijkende richting. Uit het
voorgaande is wel duidelijk, dat Tienstra en ik aansluiting aan de tech
nische wereld in Delft en completering van de opleiding tot die van
geodetisch ingenieur nastreefden. Op een tocht op de Friese meren
werden de gedachten geformuleerd in een nota, die tenslotte de aan
leiding werd tot het K.B. van 2 Aug. 1935. De landmeterscursus werd
opgeheven, de T.H. zou gelegenheid bieden zich te bekwamen voor het
examen van civiel-landmeter. Het Departement van Financiën was
intussen als vertragende instantie in het geweer gekomen en had een
onzer belangrijke doeleinden, door de T.H. toen reeds met vreugde
begroet, getorpedeerd, nl. de instelling van het diploma van geodetisch
ingenieur. De vrees alle landmeters een ingenieurssalaris te moeten be
talen, heeft indertijd blijkbaar de doorslag gegeven. Op dat ogenblik
was het aantal „veldassistenten" veel geringer dan thans, zodat toen
een zekere redelijkheid aan de gedachtengang van Financiën niet kon
worden ontzegd. Dit gold geenszins voor het besluit, dat Tienstra ge
noegen moest nemen met een benoeming tot buitengewoon hoogleraar
aan de T.H. Dit geschiedde zeker niet, omdat hij geen volle dagtaak
zou hebben, zoals bij buitengewone hoogleraren wordt verondersteld.
Het tegendeel was waar. Het ging alleen om salariskosten uit te spa
renHet lag echter niet in de aard van Tienstra hiervan een probleem
te makenIndien men echter bedenkt, welke diensten Tienstra later
aan de T.H. heeft bewezen, kan men het slechts betreuren, dat pas
op 1 Januari 1939 aan deze ergerlijke situatie een einde kwam door
zijn benoeming tot gewoon hoogleraar.
Hiermee kom ik dan aan de functie van Tienstra aan de.Technische
Hogeschool. Van hem, die van huis uit geen Delftenaar was, kan ge
zegd worden, dat hij zich, vooral na de bevrijding, volledig aan de
T.H. heeft gegeven en er met zijn hele hart aan gehecht was. Toen na
de bevrijding Prof. van der Maas tot rector werd benoemd, koos de
Senaat Tienstra tot zijn secretaris, d.w.z. tot rector voor de cursus
1946/47. Wie zich nog even rekenschap geeft van de conflicten dier
dagen in de universitaire wereld, zowel over zuivering van docenten,
als over tegenstellingen in de studentenwereld, kan begrijpen, dat daar
bij de samenbindende, milde figuur van Tienstra voor Van der Maas
een grote steun is geweest. Hechte vriendschap is daaruit tussen die
twee mensen van zo verschillend geestelijk origine (gereformeerd en
a-religieus) ontstaan en de invloed daarvan is Tienstra tot in zijn laat
ste levensdagen een bron van troost en kracht geweest.
Ook met de studenten ontstond een hartelijke verhouding, gegrond
op wederzijds begrip. Hij werd lid van de Commissie van overleg en
van het bestuur van het Studium generale. Zeer grote verdiensten
heeft hij verworven voor de studentenhuisvesting. Was hij eigenlijk