+T) 16 De formules (5) gelden bij het kaarteren met passer en schaal, (6) bij het kaarteren met piquoir en biseau. Bij de opstelling van de formules (6) is aangenomen, dat men, bij het kaarteren van de lengte van de loodlijn het kaarteerpuntje in V laat samenvallen met het nulpunt van de biseau en niet de potloodlijn. Dit is het ongunstigste geval; in werkelijkheid kunnen dus de resultaten iets beter zijn. Zijn a, AB en bekend, dan kan men uit (5) of (6) de waarden J"Xp' "lYp ei> mXp mYp berekenen. Zet men deze bedragen op een bepaalde schaal uit, dan vindt men 8 punten van de foutenkromme van het punt P. Daar de foutenkromme de voetpuntskromme is van de foutenellips, kan men de foutenellips uit 8 raaklijnen gemakkelijk schetsen. Dit is voor de punten A t/m Z van fig. 7 in fig. 8 gedaan. De getrokken lijn is de foutenellips bij de kaartering met passer en <?N mP mp, Vp Fig. 9. schaal, de streeplijn die voor piquoir en biseau. Tengevolge van de wat kleinere constante in (5) is blijkbaar de kaartering met passer en schaal uit een oogpunt van nauwkeurigheid te verkiezen boven die met de biseau. In vele gevallen evenwel zal de belangrijke tijdwinst die het kaarteren met biseau oplevert aanleiding kunnen zijn, een gering verlies aan nauwkeurigheid voor lief te nemen. Uit (5) en (6) volgt dat de foutenellipsen nooit cirkels kunnen zijn. Zij wijken meer van de cirkel af naarmate l, de in cm uitgedrukte lengte van de loodlijn, toeneemt. Men zie bijv. de zeer platte ellipsen voor de punten L en 6". Men vermijde in de praktijk daarom lange lood-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 20