30
zijn de stralen der foutencirkels blijkens (6) 0,07 a 0,08 mm. De
methode van de kaartering met passer en schaal is dus ongeveer gelijk
waardig aan die met biseau. Naarmate de lengte van de loodlijnen
groter wordt neemt, tengevolge van de grote waarde van m10, de m.f.
in de ligging van P snel toe in een richting evenwijdig met de meetlijn.
Men vermijde dus in de praktijk steeds lange loodlijnen.
Is aan de voorwaarde van korte loodlijnen voldaan, dan ziet men
uit (7), dat men de abscis (ordinaat) van een punt P, dat met passer
en schaal is gekaarteerd, met deze hulpmiddelen kan uitpassen met
een m.f. van 0,08 a 0,09 mm. Hebben kaartering en uitpassing plaats
gehad met biseau, dan bedraagt deze m.f. volgens (8) circa 0,10 mm.
Ook in dit opzicht zijn de methoden nagenoeg gelijkwaardig. Tijdwinst
brengt de methode met biseau hier in vele gevallen zelfs in het voor
deel.
Als P en Q nagenoeg cirkelvormige foutenfiguren hebben, moet
men in de met passer en schaal uitgepaste afstand PQ volgens (9)
een m.f. verwachten van 0,09 a 0,10 mm. Voor een uitpassing met
biseau is dit bedrag volgens (10) 0,11 a 0,12 mm.
Hoewel in de praktijk de m.f. zich inderdaad bewegen om de hier
boven genoemde theoretische waarden, moet met middelbare afwij
kingen van circa 0,03 mm van deze theoretische waarden rekening
worden gehouden. De geringe invloed van optredende correlatie is,
mede in verband met evengenoemde onzekerheid, in vele gevallen te
verwaarlozen.
Uitdrukkelijk zij er hier nog eens op gewezen, dat in bovenge
noemde middelbare fouten buiten beschouwing moest worden gelaten
de invloed van persoonlijke (systematische) fouten, die voor ver
schillende waarnemers sterk wisselen. Het verdient aanbeveling door
een oordeelkundige werkwijze te trachten deze systematische fouten
zoveel mogelijk onschadelijk te maken. Zo zal men, als men de hoogte
h van het trapezium uit fig. 17 moet uitpassen, goed doen de lijnen
PQ en RS in dezelfde richting te trekken, dus b.v. van P en van R
uit. Daardoor is in h het systematische gedeelte van de fout onder tn7
(m8) beschreven, geëlimineerd. Is m5 voor een tekenaar klein, zijn
persoonlijke fout bij het uitpassen daarentegen groot, dan zal het aan
beveling verdienen h niet rechtstreeks te meten doch eerst, van een
willekeurig punt op a/3 onder RS gelegen uit, de afstand naar /3 en
vervolgens die naar a te bepalen, h berekent men dan uit het verschil
van deze afstanden. Weliswaar wordt door deze manipulatie de (toe
vallige) m.f. in de uitpassing met]/2 vermenigvuldigd, doch de syste
matische fout is geëlimineerd.