36
in onderling overleg dit punt niet terzijde kunnen stellen. Daarom wijst
zij de gevraagde rectificatie af en spreekt alleen de onteigening van
P 1107 uit met bepaling van de schadeloosstelling.
1951/563. Hof Leeuwarden, 20 December 1950.
Rechtbank (Assen) en Hof zijn beide van mening, dat aan de eisen
gesteld in de artt. 693 en 694 B.W. is voldaan, als vensters in een
muur dichter bij de grens dan 2 meter, voorzien zijn van matglas of
gefigureerd glas, omdat deze bepalingen willen beletten, dat men
rechtstreeks uitzicht heeft op het erf van de buurman. Aan dit hoofd
beginsel is in casu voldaan. De buurman kan dus niet ontvangen worden
in zijn eis, dat de vensters worden gedicht omdat ze niet van tralies
zijn voorzien en ook niet rekening is gehouden met de door de wet
voorgeschreven hoogten boven de vloeren. Anders is dit voor de
deuren in de muur. Al spreekt de wet niet van deuren, wegens het
zelfde beginsel (beletten van uitzicht) moeten deze worden gedicht,
omdat als ze open kunnen worden gemaakt, men er uitzicht door kan
krijgen.
Rotterdam, November 1951. J. H. J.
W.P.N.R. 4196, 4197.
Mr. Th. A. Versteeg wijdt hierin een hoofdartikel aan het gewijzigd
ontwerp van wet inzake de splitsing van de eigendom van een gebouw
in appartementen.
W.P.N.R. 4197.
M. R. Reuvers behandelt hier de kwestie betreffende de doorhaling
van oude hypothecaire inschrijvingen waarvan het recht van hypotheek
reeds lang is teniet gegaan, doch waarvan de doorhaling is verzuimd,
terwijl thans de rechthebbenden van de oorspronkelijke crediteur niet
meer te achterhalen zijn.
Een normale royementsakte is dan niet op te maken. Ook een ver-
stekvonnis tegen de crediteuren leidt niet tot het gewenste doel, omdat
dit vonnis bij gebrek aan betekening in persoon, nimmer in kracht van
gewijsde kan gaan, zodat niet aan het vereiste van art. 1239 B.W. kan
worden voldaan.
In W.P.N.R. 4153 en 4154 heeft J. G. J. van Mourik hieraan reeds
uitvoerige beschouwingen gewijd.
Ook een vonnis verkregen op grond van art. 1277 B.W. door de
hyp. debiteur tegen de crediteur geeft geen baatvolgens het arrest
van de H.R. van 7 Juni 1946, N.J. 1946, nr. 465, moet de bewaarder
wel doorhalen, doch de Minister van Irinanciën heeft de bewaarder op
gedragen (P.W. 14982) naar aanleiding van zo'n vonnis slechts door
te halen met de aantekening, dat van de bevoegdheid van hem die toe
stemming tot doorhaling gaf (i.e. de hyp. debiteur) niet is gebleken.
(Zie ook T. v. K. en L. 1947, blz. 68-71.)
Reuvers bepleit nu de mogelijkheid tot het verkrijgen van doorhaling