41
effening van een driehoeksnet in trappen. Eén trap bestaat uit het af
zonderlijk vereffenen van partiële netsystemen, de volgende uit het
aaneensluiten tot één geheel. Vergeleken worden de rekenmethoden
volgens Boltz, Eggert en Asplund. Doordat Wolf kennelijk de achter
grond van deze rekenmethoden niet overziet, blijven zijn „bewijzen"
en conclusies weinig overtuigend.
De derde verhandeling (60 blz.) „Vergleiche von grossflachigen
Dreiecksnetzen im zentraleuropaischen Raum" is interessant. In Mid
den-Europa zijn in de loop der laatste honderd jaar de richtings
metingen van de primaire triangulatie op een aantal, onderling vrij
sterk verschillende, manieren vereffend. Ook de berekening van geo
grafische coördinaten geeft verschillen te zien, welke verschillen voor
namelijk ontstaan zijn door de wijze van aansluiten van partiële drie-
hoeksnetten tot één geheel en de wijze van verwerking van de astrono
mische metingen voor de plaatsbepaling op de (of een) ellipsoïde. Ge
bruik makende van gemeenschappelijke driehoekspunten heeft Wolf
deze systemen van geografische coördinaten vergeleken door een soort
overbepaalde gelijkvormigheidsaansluiting uit te voeren. In tabellen
en kaarten is een beeld van de zo geconstateerde onderlinge verschillen
gegeven. Tegen de theoretische beschouwingen zijn weer bedenkingen
in te brengenzo is de gebruikte methode van aansluiting geen echte
afbeelding en hebben de berekende middelbare fouten in de „waar
neming met gewicht 1" niet de minste zin. Maar belangrijk is toch de
(praktische) conclusie van de schrijver op blz. 101, dat een betrekke
lijk kleine wijziging van de voor de vereffening in te voeren middel
bare fouten en correlatietermen, over een afstand van 300 km rela
tieve coördinatenverschillen van de orde van 0,3 tot 0,5 m teweeg
brengt en ingrijpende wijzigingen zelfs verschillen veroorzaken van
de orde van 1 m. Gezien de moeilijkheid een juist inzicht te verwerven
in de foutentheoretische achtergrond van deze zo ingewikkelde ver
effeningsproblemen, lijkt mij de conclusie niet ongerechtvaardigd de
relatieve nauwkeurigheid van een primaire triangulatie zeker niet
hoger dan 1/500.000 aan te slaan. De berekeningen van Wolf onder
strepen dan opnieuw de betekenis van de electronische afstands
metingen, als van deze methoden de nauwkeurigheid werkelijk op een
1/300.000 te stellen is. Merkwaardig is verder nog, dat de op blz. 100
genoemde kaart 12 ontbreekt.
De laatste verhandeling (16 blz.), in principe een foutentheorie van
de overbepaalde gelijkvormigheidsaansluiting, is volkomen waardeloos.
Het behandelde probleem laat zich toch niet zo generaliseren als hier
is geschiedbovendien blijkt de schrijver geen weg te weten met het
begrip correlatie.
Het bandje besluit met mededelingen en een boekbespreking.
W. Baarda
K. Friedrich1) und W. Jenne: Geometrisch-anschauliche Auf-
lösung linearer mit Nullkoeffizienten ausgestatteter Gleichungs-
systeme. Veröffentlichungen des Geodatischen Institutes in Potsdam
1) Overleden te München 1944.