44 Voor zover na een toch enigermate vluchtige bestudering een oor deelvelling rechtmatig is, zou ik willen opmerken, dat een opzet als genoemd in de eerste aangehaalde alinea of voor de mathematicus of voor de geodeet moeilijk verteerbaar is. Het lijkt mij, dat hier de geo deet in het gedrang komt. De lezer moet toch over een grondige kennis van de functietheorie beschikken, wil hij werkelijk doordringen in de kern van de behandelde stof. Wel wordt een geheel hoofdstuk (blz. 447"512) gewijd aan ..Hilfsmittel aus der Analysis", maar dit ge schiedt in zeer summiere bewoordingen. Mocht dit bezwaar voor een altijd wel kleine groep geodeten niet doorslaggevend zijn, dan moet mij toch als tweede opmerking van het hart, dat in verhouding zeer veel ruimte aan details (reeksontwikke lingen e.d.) wordt besteed. Dit maakt, dat de lezer, gewend aan de ele gante ontwikkeling van de afbeeldingsleer volgens Schols en Laborde, slechts met moeite de toch inderdaad zeer belangrijke hoofdlijn van dit werk kan volgen. Hoe de taakverdeling tussen de geodeet Weise en de mathematicus König is geweest, is niet te bespeuren de behandeling blijft het gehele boek door opmerkelijk homogeen. Toch zou het interessant zijn ge weest te weten of de „grote lijn" van mathematische dan wel van geo detische zijde stamt. Dit eerste deel behandelt dan op magistrale wijze de bekendste af beeldingen van aardellipsoïde op ellipsoïde, bol of plat vlak, met zeer interessante reeksontwikkelingen. Ik mis echter met smart de gedach- tengang van Schols en Laborde om te komen tot de meest rationele keus van afbeeldingsmethode in elk concreet geval. Maar wellicht komt dit nog in deel II, waar behandeld zal worden de berekening van geo detische parallelcoördinaten uit poolcoördinaten en omgekeerd, de af beelding van de geodetische lijn en de theorie van kromlijnige drie hoeken op gebogen vlakken. Uitermate interessant zijn de grondige meetkundige functietheoreti- sche studies van de besproken afbeeldingen. Dat, om tot een juist in zicht te geraken, het gebied van afbeelding ver buiten het praktisch- geodetisch toelaatbare moest worden uitgebreid, zal de mathematisch ingestelde lezer minder interesseren. De meer praktisch ingestelde geodeet zal zich echter wel eens afvragen of Prof. Weise zijn vak genoten geen grotere dienst had bewezen door de grenzen van toe passing wat meer in het oog te houden. Dit zou ten eerste het werk toegankelijk hebben gemaakt voor meer (geodetische) lezers en ten tweede prijs en omvang aanmerkelijk hebben gedrukt. Nu zal men toch zeker wel, naast de energie om een duizendtal pagina's door te werken, een som van honderd gulden moeten opbrengen. Bedenkt men, dat de behandelde stof slechts een fractie van het geheel van mathematische, physische, instrumentele en statistische problemen in de geodesie uit maakt, dan weegt dit des te meer. Zelfs meen ik te moeten concluderen, dat de hier behandelde pro blemen in verhouding niet de moeilijkste zijn. De hoofdlijn van ge dachte staat toch al sedert Gauss vast en verbetering is eigenlijk alleen te zoeken in betere uitwerking van mathematische details. Denken we

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 48