4 twee assen in inkt kan zetten en met welke nauwkeurigheid men met de hierboven reeds genoemde hulpmiddelen de gevraagde maten aan de kaart ontleent. In hetgeen volgt is m1 de m.f. in het kaarteren van een abscis of ordinaat met de coör- dinatograaf m2 de middelbare toevallige fout in de ligging van een deelstreep op een transversaalschaal of een biseau m3 de m.f. in een schaalinterval van i cm van een transversaalschaal of in i cm van een biseau m4 de m.f. in het kaarteren van een afstand met passer en schaal of met piquoir en biseau ms de m.f. in het uitpassen van een afstand met passer en schaal of met biseau m6 de middelbare afwijking in de loodrechte afstand tussen een kaarteerpuntje en de potloodlijn die men langs een driehoek door dat kaarteerpuntje kan trekken; m7 de middelbare afwijking in de loodrechte afstand tussen een inkt- lijn die men met een trekpen langs een driehoek door twee kaar- teerpuntjes kan trekken en de theoretische rechte die deze kaar- teerpuntjes verbindt;

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 6