2 8,-2(«-
2 8() +^cos 9<)2 ^2 ~e+^) ^rV
4 8,) +t:cos i*2 8'-2 2 a -7 ^Vp2 .(13)
64
rekening gehouden is. Nu zal de centreerfout c veelal beïnvloed worden
door de dikte van het signaal. Een bekend verschijnsel is verder, dat
de richtfout eveneens beïnvloed wordt door de signaaldikte en tevens
door richtingsmoeilijkheden groter wordt bij kleinere e. Combineren
wij een en ander, dan zou een niet te slechte schatting voor m r2 kunnen
zijn
2
mr w<-2)centrering "E ('"r2)richtfout 2 f j P2 (8)
Hoewel deze schatting ruw is, zal onderschatting hiermee wel uit
gesloten zijn.
Voor mr. tenslotte nemen we fi, de middelbare richtingsfout na de
stationsvereffening. (g)
(4) en (8) ingevuld in (3) geven nog aanleiding tot een kleine ver
eenvoudiging. De derde term uit (4) met (8) geeft samen in (3)
(2 c2 2 c2 j 2d 2d
o, —3- +2 2S, o =_-p2 10)
el tg2 <p,4 f2sin2<p,- /;2 r
(3). (4), (7). (8)> (9) en (IO) geven dan
I b 2d2 cos
m
(fi 8i) 8i f 7+ 4
2^('+tg9,tg^|
e lg I
Ook het voorkomen van de correlatieterm (11b) bezwaart ons nog.
Om deze te elimineren denken we aan het minimum aantal richtingen,
dat op een excentrische standplaats gemeten kan wordendit is twee.
Minstens hebben we dus te maken met een hoek. De middelbare fout in
de naar C overgebrachte hoek is uit (na) en (11b) gemakkelijk te
berekenen, immers
2 8,) (rk 8t) >"2 (rk Sk) 2)
Bestudering van de maximaal te bereiken waarden voor verschillende
en 9 leidt tot de regel, dat de invloed van de middelste term in het
rechterlid van (12) verwaarloosd mag worden, als i.p.v. (na) gesteld
wordt
Om aan te sluiten bij de praktijk van de H.T.W. worden alle
lengten in de tweede term van hét rechterlid van (13) in hm, m, fi en p
1) Men vergelijke bv. het hiermee aardig overeenstemmende resultaat van
Wolf in Veröffentl. des Institüts für Erdmessung 9 Bamberg 1949
blz. 17.