77
der grenssteenen, de richtingen, hoeken en buigingen der grenslijnen,
overeenkomstig de bepalingen van het Grenstractaat tusschen boven
genoemde Koningrijken gesloten te Meppen den 2den July 1824" -
een document dat door mij in fotokopie werd overgelegd, maar dat
Prof. Jansma niet bleek te kennen -staat: „op eenen ouden grens
steen, waarop men thans N 98 heeft doen inhouwen en van dezen
steen eindelijk onder eenen hoek van 1790 47' aan de Zuidwestzijde
van de voorgaande richting in eene regte lijn van 940,3 ellen of 249,6
roeden lengte, door heide en turfgrond op eenen ouden grenssteen,
welke aan de Noordzijde van den zoogenaamden Strieperdijk of weg
van Sipkelo naar de Striepe gestaan heeft. Dezen steen, welke in de
nabijheid eener aldaar gelegen brug, in de grenssloot was gevallen,
heeft men dus op eenige voeten afstand van gemelde grenssloot doen
oprichten en met N 99 voorzien." (De Strieperdijk heet thans Zwarte
Dijk.)
Rijksgrenssteen nr. 99 is dus in 1824 niet als een nieuwe grenspaal
verschenen, maar was een oude steen en wel dezelfde als grenspaal
nr. 1, genaamd het kruisboompje uit Proces-verbaal 1816. Dit blijkt
reeds duidelijk uit de afstand van 240 m vanaf de oude steen) uit het
jaar 1771, zoals hiervoor werd uiteengezet. Bovendien is er op het
kadastrale minuutplan van Vriezenveen bij de iste paal een bruggetje
over de grenssloot aangegeven, terwijl alle latere kadastrale opmetingen
in dit gebied uitwijzen, dat de op de minuutplans van beide gemeenten
afgebeelde grenssteen op dezelfde plaats staat als de tegenwoordige
Rijksgrenspaal nr. 99. Een verschil in lengte van 240 m zou bij deze
latere opmetingen toch zeker wel opgemerkt zijn. Merkwaardig is wel,
dat de oude steen uit 1771 op geen van beide miuutplans voorkomt.
Ik heb dit hieruit verklaard, dat deze oude steen reeds in 1816 geen
waarde meer bezat als grensaanduiding en daarom niet werd opge
meten. Thans is deze steen alleen maar een museumstuk. Er is in het
kadastrale veldwerkarchief van Vriezenveen slechts één aanmeting van
deze oude steen, nl. uit dienstjaar 1906. Hierop staat bij deze steen
de aanduiding „omgevallen". Hij schijnt dus later weer overeind gezet
te zijn, door wie is niet bekend.
Nu kom ik tot de beweerde afwijking van het Aanwijzende Tableau
van het Proces-verbaal 1816. „En eindlijk Zuidoostwaarts tot de
iste paal," staat hierin. Dit is, zegt Prof. Jansma, natuurlijk als een
rechte lijn bedoeld. „Iedere onbevooroordeelde lezer, die rekening houdt
met de gehele tekst van het Proces-verbaal, zal ertoe moeten besluiten,
dat met deze woorden een rechte lijn in Zuidoostelijke richting wordt
aangegeven."
Het is duidelijk, dat ik niets tegen de autobusonderneming Winkel
heb en dat deze, wat mij betreft, wel rustig naar Kloosterhaar zou
mogen blijven rijden. Dat werd mij echter niet gevraagd en op gevaar
af „bevooroordeeld" te worden genoemd, heb ik mijn ambtgenoot uit
1816, de landmeter der eerste klasse C. de Haan, in bescherming ge
nomen tegen de beweerde eigenmachtige afwijking van de bewoor
dingen van het Proces-verbaal. In dit Proces-verbaal staat niet, dat