88 Studierichting a eindigt met het behalen van het diploma van cultuur ingenieur. Na een praktijk van ten minste twee jaar bij een grondboek landmeter behaalt de cultuuringenieur bij een praktijkexamen het bre vet van grondboekingenieur. Bij studierichting b krijgen de a.s. geodeten een verzwaarde wis kundestudie, de a.s. kartografen een uitgebreidere opleiding in karto- grafisch tekenen. Men verkrijgt het diploma van landmeetkundig ingenieurde meesten behalen daarna ook het brevet van grondboek landmeter. De landmeetkundige tekenaars doorlopen een vierjarige leertijd bij een grondboeklandmeter en bezoeken gedurende die tijd één dag per week een ambachtsschool. Zij missen het recht officiële metingen zelf standig uit te voeren. Baeschlin zegtHet zwaartepunt van het hoger landmeetkundig onderwijs moet liggen bij het blootleggen van de principiële grond slagen. Men moet niet alles willen doceren. Alleen die praktische dingen moeten onderwezen worden die voor hoger onderwijs geschikt zijn: vele praktische zaken kunnen beter in de praktijk worden geleerd. Uit de rede blijkt, dat in Zwitserland de gedachte leeft, dat het ratio neler zou zijn de opleiding van de a.s. grondboeklandmeters (de groot ste categorie) naar een speciale vakschool over te brengen. Baeschlin verzet zich hiertegen in een betoog, dat culmineert in deze zinde geest van een zuivere vakschool vernauwt de blik, terwijl de hoge school de blik verwijdt. Het komt mij echter voor, dat hij aan de be weegredenen van zijn tegenstanders, door er nauwelijks van te ge wagen, geen recht doet wedervaren (misschien komt het programma van de studie voor cultuuringenieur niet voldoende tegemoet aan de eisen die voor grondboeklandmeter gesteld moeten worden?), en waar hij beweert, dat de studie in sommige vakken, met name in de fouten- theorie, aan de hogeschool wel, aan de speciale vakschool (die toch ook een instelling van hoger onderwijs zou zijn) niet tot haar recht komt, is zijn betoog zwakdit is toch een kwestie van programma en per soonlijkheid van de betrokken docent? Maar de motieven van de wijdere blik en het in aanraking komen met andere studenten met wie men later zal moeten samenwerken, zijn wel belangrijk. Dat de sociale omstandigheden van de studenten zo moeten zijn, dat deze voordelen inderdaad tot hun recht kunnen komen, daarover lees ik nietsin Zwit serland is dit misschien geen punt van gewicht. Gaarne onderschrijf ik Baeschlins mening, dat een zo volledig moge lijke beheersing van de foutentheorie van het grootste belang is voor de juiste behandeling van landmeettechnische problemen, ook de een voudigste. F. H.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 38