114 vang van dit stuk wordt meestal bepaald door natuurlijke grenzen (rivieren, moerassen enz.) of, als zich in de buurt ook andere groepen hebben neer gezet, door de grens van het gebied, dat die naburige groepen als het hunne beschouwen. Meestal zijn het echter ook weer natuurlijke grenzen, die de buurgroepen hebben aangenomen. Heeft de groep zich aldus op deze wijze een bepaald gebied verschaft, dan kan zij dit althans ten dele in de regel is de oppervlakte van het gebied vele malen groter dan de benodigde cultuurgrond in cultuur brengen. Het opmerkelijke is nu, dat wij bij vol keren van dit type geen collectief bezit en gebruik van de bouwgrond, dus geen agrarisch communisme, aantreffen. De gang van zaken is zo, dat ieder lid van de groep, d.w.z. ieder gezin, dat woont op het gebied dat de groep zich tot woonplaats heeft uitgekozen, één of meer stukken grond uitkiest, die het gezin of het gezinshoofd geschikt voorkomen. Het gezin ontgint deze stukken individueel en als het dit gedaan heeft, beschouwt het deze stukken bouwland daarna als zijn bezit en bebouwt ze dan ook weer individueel (Fahrenfort, 1934). Primitieve ontginning geeft dus een soort van eigen domsrecht, hoewel het zeker niet in alle opzichten overeenkomt met het recht, dat onze juristen als eigendom omschrijven. Ten aanzien van Indonesië placht men dit type van recht op de grond, al naar gelang van zijn meer of minder permanent en gestabiliseerd karakter, aan te duiden als inlands be zitsrecht of genotrecht. Dit recht is veelal van 'tijdelijke aard, daar men in de regel de grond slechts tijdelijk gebruikt. De landbouw draagt in deze phase veelal nog het karakter van roofbouw. Raakt na enige jaren de grond uitgeput, dan zoekt men een nieuw stuk, het oude verwildert en gaat weer deel uitmaken van de woeste gronden. Van deze woeste, onontgonnen gronden maakt men verder gebruik voor zover men ze nodig heeft. Ieder lid van de groep haalt er af of er uit wat het wenst: wortels, wilde vruchten, hout, hars en wat het al aan bruikbaars op mag leveren. Gemeenschappelijk eigendom kan men deze gronden moeilijk noemen. Eigendomsrecht houdt in, dat men met uitsluiting van anderen be paalde rechten uitoefent of kan uitoefenen. Hier zijn echter geen anderen, die uitgesloten kunnen worden, want ieder lid van de kleine gemeenschap heeft in principe dezelfde rechten. De enigen, waartegen men eventueel zijn rechten moet verdedigen, zijn andere soortgelijke groepen, wanneer die de grenzen van het gebied, dat de groep tot het zijne rekent, zouden over schrijden. In dat geval kan men eigenlijk nauwelijks spreken van verdedigen van zijn eigendomsrechten, doch veel meer van verdedigen van het grond gebied. De conflicten die dan ontstaan, zijn, om het juridisch uit te drukken, geen conflicten van privaatrechtelijke, maar van volkenrechtelijke aard. Van het uitoefenen van allerlei rechten, die met het eigendomsrecht gepaard gaan, zoals het recht van verkoop, verhuur, schenking, vererving enz., is geen sprake, eenvoudig, omdat dit niet aan de orde komt. Men heeft recht op het gebruik van de niet ontgonnen grond, omdat men lid van de gemeenschap is en niet omdat men een of ander eigendomstitel kan ver tonen. Het best kan men het recht van de gemeenschap op de grond aan duiden met de term die daarvoor in Indonesië gebruikelijk was, nl. die van beschikkingsrecht. De wijze, waarop de leden van de gemeenschap in feite hun rechten op de grond uitoefenen, verschilt in verband met de machtsverhoudingen binnen de groep. Is er een sterk centraal gezag, b.v. van het stamhoofd, dan heeft dit veelal beperking van het recht van de individuen tengevolge. Vaak leidt

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 16