dit ertoe, dat de leden van de groep een bepaalde retributie voor het gebruik
van de woeste grond moeten betalen en bepaalde vergoedingen voor het ont
ginnen van grond moeten geven.
Een visueel beeld van op boven beschreven manier in cultuur genomen
private landbouwgrondjes verschaft ons een luchtfoto uit het stroomgebied
van de Saramaccarivier in Suriname (Simons, 1948, blz. 664). Volgens de
beschrijving worden de grondjes door bosnegergezinnen willekeurig in het
bos uitgehakt en platgebrand en gebruikt zolang ze iets opleveren, waarna
ze voor een ander stuk worden verlaten. De vorm lijkt op de z.g. cornplots,
de oudste door Curwen (1927) beschreven neolitische bouwlandjes.
Behalve dat het gezin ze wel degelijk als zijn bezit beschouwt een ver
schijnsel dat ook bekend is uit Oost-Indië valt de willekeurige, maar in
het algemeen toch blokmatige vorm der grondjes op. Stelt men zich voor, dat
deze veldjes door toenemende ontginning geleidelijk een aaneengesloten
complex gaan vormen, dan ontstaat een ,,Blockflur" (Curwen, 1927,fig.25).
De blokverkaveling ontstaat dus als het resultaat van een spontane planloze
verkaveling. Dit is ook zo bij onze praehistorische bouwlanden, de z.g.
celticfields, die nog op vele plaatsen duidelijk op de luchtfoto zijn te onder
scheiden. In al deze gevallen heeft men te maken met een maatschappij,
die nog over een grote oppervlakte onontgonnen grond beschikte en waar de
familiegemeenschap de kern van de samenleving vormde, zodat de tegen
stelling tussen gerechtigden en niet-gerechtigden ontbrak. Ieder kon zich
dus vrijelijk een stuk grond uitkiezen, waarbij de vorm er niet al te veel toe
deed, temeer omdat men voor grondbewerking dikwijls nog gebruik maakte
van een graafstok, „cashroom", of een dergelijk primitief instrument.
Naar alle waarschijnlijkheid hebben toestanden als boven beschreven bij
de oude bewoners van ons land bestaan. Dat de maatschappelijke organisa
tie soortgelijk was, staat buiten twijfel en de toestanden in latere tijd wijzen
er op, dat ook soortgelijke verhoudingen op het gebied van het agrarisch
stelsel er hebben geheerst. Dat zij geen agrarisch communisme kenden,
wordt thans wel algemeen aangenomen (vgl. Wührer, 1935, blz. 79: der
Ackerbau ist immer und überall privates Eigentum), maar ook gemeenschap
pelijk grondbezit in de vorm, zoals wij dat later bij de marken kennen, is
niet aanvaardbaar. Zij hadden een individueel gebruiksrecht op de bouw
grond en beschikkingsrecht over de onontgonnen gronden, waarop ieder, die
behoorde tot de familiegroep die het territoir bewoonde, recht van gebruik
had. Onzes inziens kan slechts, als we dit aannemen, de latere toestand in
zijn verschillende vormen worden verklaard. De mededelingen van Caesar
en Tacitus over gemeenschappelijk grondbezit bij de Germanen behoeven
ons hiervan niet te weerhouden. Caesar is nauwelijks in het gebied van de
Germanen geweest. Bovendien kenden zij slechts Romeins rechtelijke be
grippen, zodat zij vermoedelijk voor collectief eigendomsrecht hebben ver
sleten wat niet meer was dan een beschikkingsrecht. De periodieke herver
deling van de grond, waarover Tacitus spreekt, zal vermoedelijk niets anders
zijn geweest dan een periodiek opnieuw in gebruik nemen van nieuwe cul
tuurgrond, omdat de oude was uitgeput.
Passen wij deze gedachtengang toe op de ontwikkeling van het blokver-
kavelingsgebied, dan moeten wij ons voorstellen, dat in de tijd van de eerste
vestiging elk stamonderdeel, elke familie zich een bepaald gebied uitzocht,
dat zij als haar eigen terrein beschouwde. Binnen dit gebied zocht daarna
ieder gezin zijn stuk of stukken uit die goed leken, ontgon deze en be-