118
zelfde vinden we op het Kampereiland, dat door Kampen in zijn geheel als
een groot stuk onontgonnen land werd verkregen.
Een vrij recent voorbeeld levert nog het Hoorner Veen onder Heerde.
Heslinga (1949, blz. 519) beschrijft ons hoe in de vorige eeuw tussen 1820
en 1830 de outcasts" de gemeente- (of domein-) grond,.aangroeven",waar
door hier onder invloed van deze willekeurige ontginning clandestien een
soort blokverkaveling is ontstaan. Dit laatste geval zou men overigens ook
met evenveel recht tot de straks te bespreken kamplanden kunnen rekenen.
In het noordelijk kleigebied neemt, als men de meden buiten beschouwing
laat, de op bovenomschreven wijze ontstane jongere blokverkaveling een
groot deel van de voor 1600 ontstane indijkingen in beslag. Men mag dit
waarschijnlijk wel in de eerste plaats toeschrijven aan de activiteit van de
kloosters bij de indijkingen, waardoor deze grote complexen grond in eigen
dom kregen.
Nog steeds onderscheiden deze gebieden met jongere blokverkaveling
zich, behalve door het ontbreken van terpen, door een meer regelmatige ver
kaveling van de primitieve blokverkaveling.
Is nu aan de hand van de voor Groningen geschetste ontwikkeling de
blokverkaveling ook in de overige streken van ons land te verklaren? Het
zou ons te ver voeren overal in details te treden, we lichten er daarom slechts
enkele ons het best bekende gebieden uit.
In het Geestmerambacht vinden we vooral aan de westzijde een onregel
matige blokverkaveling. Het betreft hier het uitgestrekte weidegebied van de
oude villa Scorlewalt (Muller, 1921, blz. 316).Waarschijnlijk is dit gebied,
dat door de Rekere van het duingebied gescheiden lag, door de op de geest
wonende boeren in gebruik genomen; de oude naam is nl. Geestmanner-
ambacht.
Evenals in Friesland is de oude Fries-Bataafse bewoning afgedekt door
een meterdikke laag knipklei, die na 300 werd afgezet. Op zijn beurt is dit
knipkleidek in de middeleeuwen weer sterk verspoeld en vormde zich een
verjongd landschap. Sporen van de oude blokverkaveling, onder de tegen
woordige (dus jongere) blokverkaveling gelegen, komen voor op een ons
door de heer von Frijtag Drabbe getoonde luchtfoto, ten oosten van
Alkmaar.
Ook op andere plaatsen in Westfriesland vindt men deze blokverkaveling,
o.a. rond Schagen, in een gebied waar oude (waarschijnlijk 10e eeuwse)
terpjes voorkomen (Belonje, 1929 en Braat, 1932) en bij Zandwerven dat
overigens ook reeds in praehistorische tijd bewoond was (van Giffen,
1930). Volgens mededeling van Ir du Burck, die de leiding van enige
bodemkarteringen heeft in dit gebied, o.a. in het Geestmerambacht en in de
gemeenten Grotebroek en Venhuizen, is deze blokverkaveling, getuige de
vondsten, gebonden aan een middeleeuwse verspreide bewoning die niet
ouder is dan de 11e eeuw. Soms is de oude percelering nog te herkennen,
zoals op enkele punten in Grotebroek, o.a. bij het ,,Oude Kerkhof"; soms is
een systematische percelering er later overheen gelegd. Deze „opstrek-
kende" verkaveling, die de voor dit gebied zo karakteristieke streekdorpen
liet ontstaan, zal bannegewijs tot stand zijn gekomen. De perceelsrichting
wijzigt zich nl. vaak per banne1). Deze laatste verkaveling is, hoewel
1) Een banne is een laag rechtsgebied, te vergelijken met de Zuidhollandse ambachten
(Beekman, 1905).