119 jonger, toch nog van middeleeuwse oorsprong. Volgens mededeling van Mr Fockema Andreae vindt men in de oude Rijnambachten iets dergelijks. Ook daar is de middeleeuwse opstrek op sommige plaatsen over een ouder ver kavelingssysteem heengelegd. De verschillende transgressies, die tijdelijk de grond onbruikbaar maakten en de daarop volgende regressies, die een her nieuwde bewoning mogelijk maakten, kunnen voor deze gang van zaken mogelijk een verklaring geven. In Zeeland vinden wij dergelijke verhoudingen. Hier is echter geen tegen stelling tussen blokken en opstrekkende of hieraan herinnerende verkaveling. Zowel de bouwlanden op de ruggen als de weilanden in de kommen hebben een blokmatige aanleg. Opvallend is echter het onregelmatige karakter der gras landverkaveling ten opzichte van de rechtlijnige bouwlandverkaveling. Aan beide typen ligt het blok ten grondslag; op de hogere gronden ontbraken natuurlijke grenzen echter grotendeels. Zoals boven reeds gezegd, is in tegenstelling tot het noordelijke terpen gebied de bewoning van Walcheren niet continu geweest; na de Romeinse tijd is er een hiaat in de vondsten. In de Frankische tijd was het eiland weer tamelijk dicht bewoond. Tijdens de middeleeuwse overstromingsperiode bleven de individuele rechten op de tijdelijk onbruikbare grond blijkbaar bestaan, zodat ook de snel groeiende bevolking nog dezelfde verkaveling toepaste binnen het oude land. Op de jongere gronden in het noorden van het eiland herkennen wij echter duidelijk een systematische indeling. Wat het rivierkleigebied betreft: zoals reeds eerder gezegd, komt in het oosten, nl. in de Overbetuwe en in Maas en Waal, voornamelijk de blok- verkaveling voor, terwijl naar het westen een systematische, aan langwerpige vormen gebonden akker- en graslandindeling gaat overheersen. Dit is zon der meer op de luchtfoto te constateren. Men vergelijke de foto's van de Overbetuwe (fig. 5) en de Bommelerwaard (fig. 6). Getuige de vondsten is de Overbetuwe voor het grootste deel sedert de Romeinse tijd continu be woonbaar gebleven, terwijl in het westen de bevolking zich na de vierde eeuw bijna overal wegens veranderde hydrografische omstandigheden heeft moeten terugtrekken (Modderman, 1949). Men kan aannemen dat in de Overbetuwe met zijn vele stroomgebieden oudtijds meer dan voldoende grond voor de zich daar vestigende „Bataven" voorhanden was en dat een individueel voor de hand af in gebruik nemen binnen het gebied van de afzonderlijke familiegroepen overal mogelijk bleek. In de Frankische tijd werd de bewoning in de rest van het rivierkleigebied weer bijna overal moge lijk. De nieuwe groepen moesten zich echter vestigen in gebieden, waar slechts betrekkelijk smalle stroomruggronden voorhanden waren. Bovendien lijkt het waarschijnlijk, dat deze kolonisatie niet meer plaats had in familie groepsverband, doch dat de kolonisten hier reeds zelfstandig zijn opgetre den. Op allerlei gebied kan men in het rivierengebied in de vroege middel eeuwen zuidelijke invloeden constateren. Als gevolg daarvan zal de genea logische maatschappijvorm zich hier dan ook eerder hebben opgelost dan in het noorden en westen, waar de contacten veel minder direct waren. Om deze reden was hier dus geen vrije in gebruikneming van de grond binnen het gebied van de familiegroep meer mogelijk, maar streefde men naar een systematische en rechtvaardige verdeling van de bouwgrond tussen de kolo nisten en een nauwkeurige afbakening van hun verdere rechten op de grond. Ongeveer in dezelfde periode als de primitieve blokverkaveling op de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 25