123
riale eenheid in de vorm van het kerspel, het kerkdorp, zich ontwikkelen.
Het valt in de middeleeuwen duidelijk na te speuren hoe voortdurend de
territoriale eenheid, de dorpsgemeenschap, het gaat winnen van de oude
familiegemeenschap. Steeds groter en belangrijker wordt de taak en de
functie van de territoriale groep, steeds geringer wordt de taak, die de
familiegroep in het maatschappelijk leven inneemt, al blijft ze nog lang van
zeer grote betekenis. Geleidelijk verdwijnt dan ook het besef, dat de familie
verwantschap de basis is van de maatschappelijke organisatie; de grondslag
van het maatschappelijk leven wordt het dorp, het kerspel. Woont iemand
binnen een bepaald dorp, dan vormt hij een lid van de dorpsgemeenschap;
verbondenheid door familiebanden met de overige dorpsgenoten is niet meer
noodzakelijk om in de gemeenschap te worden opgenomen. En zo verdwijnt
geleidelijk het samenvallen van woongemeenschap en familiegemeenschap.
Dit betekende, dat binnen het kerspel steeds meer mensen kwamen wonen,
die niet meer afstamden van de oorspronkelijke gebruikers van de gronden,
die behoorden tot de onder het dorp vallende buurschappen. Waren vroeger
politiek-maatschappelijke eenheid en economisch-agrarische eenheid als
vanzelfsprekend samengevallen, nu was dit niet meer het geval. Had vroeger
daardoor ook eveneens vanzelfsprekend de gehele gemeenschap recht gehad
op het gebruik van de bij het dorp behorende gronden, nu ontwikkelde zich
een tegenstelling tussen de rechthebbende families en de van elders inge-
gekomen niet-rechthebbende bewoners van het dorp. Deze laatsten vorm
den voor de rechthebbenden een gevaar, omdat de beschikbare woeste gron
den slechts een bepaald aantal bedrijven (erven) konden dienen. Het
spreekt wel vanzelf, dat enerzijds de niet-oorspronkelijk rechthebbenden
trachtten ook deel te krijgen in het gebruik der gronden, doch anderzijds
evenzeer, dat de rechthebbende families zich tegen dergelijke pogingen
verzetten. Zo ontstonden dus twee groepen, de groep der rechthebbenden en
de anderen. Als vanzelf moest dit er toe leiden, dat de rechthebbenden hun
rechten ten opzichte van die anderen en daardoor ook tegenover elkaar
steeds scherper gingen afbakenen. Zo langzamerhand werd het vage be
schikkingsrecht op de grond van de familiegemeenschap tot een scherp om
schreven collectief eigendom van een deel van de dorpsgemeenschap en wel
van de gerechtigden van de markegemeenschap. Zo ontstond dus de marke
gemeenschap als gevolg van de differentiatie die optrad tussen de maat-
schappelijk-politieke eenheid en de economisch-agrarische eenheid, die zelf
weer haar oorzaak vond in een andere grondslag van de maatschappelijke
organisatie. De mark is dus te beschouwen als een verdedigingsorganisatie
van de belangen van de oorspronkelijke deelgenoten in het gemeenschappe
lijk gebruik van de gronden tegenover de nieuw-gevestigden. De groei van
de marke als een aparte organisatie in de dorpsgemeenschap zal men moeten
beschouwen als een zich in de loop der middeleeuwen geleidelijk ontwikkeld
proces, dat voortging naar mate de overgang van de biologisch-genealogisch
maatschappelijke organistie naar de territoriale maatschappelijke organisatie
zich voltrok. Opgemerkt moge worden, dat men misschien in het begin van
de bovengeschetste ontwikkeling de tegenstelling tussen gerechtigden en
niet-gerechtigden nog kon zien als een tegenstelling tussen de oude familie
groep en de van elders binnengekomen vreemdelingen. Geleidelijk echter
verviel niet alleen het bewustzijn van een directe band tussen het lidmaat
schap van de oorspronkelijke familie en het recht op het gebruik van de
grond, doch ook in feite, ging deze relatie langzamerhand verloren.