126
wikkeling van marke-organisatie, noch voor de vorming van een esverkave-
ling waren daar dus de noodzaak en de voorwaarden aanwezig. Op de arme
zandgronden bleef echter het grootste deel van de grond onontgonnen, al
vervulde deze grond dan ook een zekere en zelfs onmisbare rol in het agra
risch systeem. De geringere kwaliteit van de grond bracht verder mee, dat
men hier vermoedelijk nog vrij lang op gezette tijden, wegens uitputting van
het oude, nieuw bouwland in gebruik heeft genomen. Als gevolg daarvan
werd hier het oude verkavelingspatroon niet gefixeerd, doch werd een nieuw
verkavelingssysteem ontwikkeld, toen de veranderde maatschappelijke ver
houdingen daartoe aanleiding gaven. Een absoluut monopolie van de zand
gronden is echter deze verdelingswijze van de grond niet. Zoals we reeds
opmerkten, vinden we op de kleigronden, daar waar in latere tijd door in
dijking stukken bouwland ter beschikking kwamen, die onder een groot aan
tal rechthebbenden moesten worden verdeeld, verkavelingssystemen die
aan de essen herinneren.
Natuurlijk zijn er in de oorspronkelijke strokenverkaveling van de essen
wijzigingen ontstaan, b.v. door erfdelingen. Dat het huidige versnipperde
beeld geheel op rekening van erfdelingen geschoven moet worden, lijkt niet
aannemelijk, wanneer men het verpondingsveldwerk van de Drentse essen
beschouwt, dat thans ruim 300 jaar oud is en in het algemeen dezelfde ver
kaveling vertoont als de tegenwoordige essen. In Drente is bekend dat in
later tijd haast geen volle waardelen meer voorkwamen. Tot ieder erf be
hoorden echter meerdere percelen op de es. Het is dan ook aannemelijk,
dat men bij erfdeling niet de percelen zelf, maar wel het aantal percelen
verdeelde, zodat toch ieder der erfgenamen zijn deel kreeg.
Evenals de blokken en de oude cornplots zijn onzes inziens dus de bouw
landen der essen steeds individueel gebruikt. De „Flurzwang" kan niet als
bewijs voor het tegengestelde dienen. Deze was een landbouwkundige nood
zaak en tastte het individuele gebruik in feite niet aan. Daar er slechts weinig
wegen over de es liepen, was het, om vertrappen van eikaars land en oogst
tegen te gaan, onvermijdelijk dat alle eigenaren tegelijkertijd inzaaiden en
oogstten, zoals in de latere markerechten steeds wordt bepaald.
Beschouwt men het patroon der diverse gemeenschappelijke bijeenlig-
gende bouwlanden, dan kan men daarin naast bepaalde overeenkomsten toch
evenzeer grote verschillen constateren. Zo maken Keuning (1936) en Nie-
meijer (1938) onderscheid tussen één- en meerstrepige essen. Bij de een-
strepige es liggen de percelen, zoals het woord reeds aangeeft, in één richting
evenwijdig aan elkaar over de es verspreid. De meerstrepige es bestaat uit
een aantal blokken, die ieder op zichzelf zijn geperceleerd, waardoor de rich
ting onderling zeer uiteenloopt. Vergelijking van beide typen doet echter
zien, dat het principe, nl.een systematische verdeling van een gegeven bouw
landoppervlak, hetzelfde is. Alleen verraadt de meerstrepige es een lang
durig groeiproces en behoort dus tot het oudere type, terwijl de z.g. één-
strepige es een in later tijd tot stand gekomen complex voorstelt, waarbij een
betrekkelijk grote oppervlakte in één keer is ontgonnen en tussen de recht
hebbenden verdeeld. Dat verschil in ouderdom spreekt b.v. duidelijk in de
Veluwse gemeente Epe, waar de Heggerenk van Vaassen en de Emsterenk
van het meerstrepige type zijn, terwijl de reeds aan hun naam als jonger te
herkennen Hofkamperenk van Vaassen, de Dijkhuizerenk en de Zuuker
Zuidwijker)enk éénstrepig zijn geperceleerd.
In Oost-Gelderland, waar de bodemgesteldheid over kleine afstand snel