129
Verder geeft een 16e eeuwse kaart van de Vroonlanden onder Alkmaar
(A.R.A. den Haag, inv. Hingman, no. 2507/8) een goede indruk van een
esachtige percelering op de zandrug van St. Pancras.
Overigens liggen met name in het continu bewoonde duin- en Rijngebied
verschillende systemen over en door elkaar heen, zodat het zonder detail
studie moeilijk wordt zuiver te onderscheiden. Bovendien heeft de bollen-
cultuur en de uitbreiding der bebouwing (forensen en toerisme) de oude
verkaveling in ons binnenduingebied ingrijpend gewijzigd.
Ook de Noordbrabantse akkers geven ons de indruk tot het estype te be
horen. Dank zij de onderzoekingen van Dussart (1946) is het oude kadas
trale plan van Bakel ons goed bekend, terwijl wij zelf dat van Heeze grondig
bestudeerden. Wel is het beeld door de vele kampontginningen sterk ver
waterd, zoals blijkt uit nevenstaande luchtfoto van Leende (fig. 11). De
woeste gronden waren nl. heerlijk bezit, waarvan het niet moeilijk was door
koop of anderszins een stuk te verwerven. Het oorspronkelijke grondpatroon
is echter op de kadastrale minuutplans van 1832 nog duidelijk terug te
vinden. Zowel bij Bakel als bij Heeze liggen een aantal akkercomplexen,
waarvan men zich kan voorstellen, dat ze op gelijke manier tot stand zijn
gekomen als de oost- en middennederlandse essen en engen (fig. 12). De
landgebruikers woonden oorspronkelijk bijeen in kleine groepen of buur
schappen. De verspreide bewoning, die thans zo kenmerkend is voor het
Noordbrabantse land, is toe te schrijven aan de vele kampontginningen, die
in dit deel van ons land een grote omvang hebben aangenomen.
Voor Limburg moeten wij grotendeels op luchtfotomateriaal steunen. Een
inzicht in de oude agrarische verhoudingen danken wij aan de onderzoe
kingen op dit gebied door Prof. Ir W. J. Dewez, die ons met grote bereid
willigheid zijn manuscript ter inzage afstond. Daarnaast bestudeerden wij
de kadastrale minuutplans van een groot aantal Zuid-Limburgse gemeenten.
Vergelijking van luchtfoto's en kadastrale kaarten met afbeeldingen van z.g.
Gewanndörfer, waarvan Gradmann (1910) ons enige prachtige voorbeelden
uit Würtemberg gaf, doet ons vermoeden dat we hier met hetzelfde type,
d.w.z. met een esachtige percelering van het meerstrepige type te maken
hebben. In beide speelt het reliëf een rol, echter niet zo, of het oorspronke
lijk mozaïekkarakter, ontstaan door een aanleg in blokken, die op hun beurt
weer zijn onderverdeeld in evenwijdige strepen, bleef duidelijk herkenbaar.
Het is echter moeilijk zonder historische gegevens de oude kernen te her
kennen in de grote aaneengesloten complexen bouwland, die thans het ge
hele Zuid-Limburgse loessgebied bedekken. Oudtijds zullen waarschijnlijk
ook hier woeste gronden aanwezig zijn geweest; van verschillende dergelijke
„gemeenten" bestaan historische berichten. Daarnaast zal het recht van stop-
pelweide hier veel grotere betekenis hebben gehad dan in de overige delen
van ons land, waar de bouwlanden slechts kleine eilanden vormden temidden
van grote oppervlakten woeste grond en groenland.
Over de ouderdom der „velden" staan ons geen gegevens ten dienste. De
praehistorische vondsten bewijzen, dat de landbouw zelf hier reeds zeer
vroeg beoefend werd. Ook in Romeinse tijd speelde zij een grote rol, gezien
de vestiging van vele Romeinse kolonisten in dit gebied. Het zou interessant
zijn de oude Romeinse percelering, die naar men aanneemt -uitging van
regelmatige vierkante blokken, terug te vinden. Zo ergens, dan zou dit in
Zuid-Limburg mogelijk moeten zijn. Onze beperkte kennis van dit gebied