140 systeem omstreeks 1000 gegraven is en na 1250 allengs onder water ver dween. Van het oude eiland Urk bleef niet veel bestaan: slechts een deel van de oude keileemheuvel met verjongd land er omheen. Dat de kavelrich ting van het oude systeem afwijkt van de slootrichting, is dus alleszins ver klaarbaar. Wij zien voor ons de vertegenwoordigers van twee stadia, de een van voor en de ander van na de grote uitbreiding der Zuiderzee. Resumerend kunnen wij zeggen, dat de grote betekenis, die de op- strekkende kavelvorm niet alleen in Nederland maar ook elders in West Europa en zelfs daarbuiten heeft geknegen, moet worden toegeschreven aan het feit, dat deze wijze van verkavelen een logische oplossing vormde voor een rechtvaardige verdeling van de grond in een samenleving waar de rech ten op de grond van familie-aangelegenheid tot individuele aangelegenheid waren geworden, doch waar een systeem van moderne rationele verkaveling nog geen ingang had- gevonden. IV. Modern rationele verkaveling Over de modern rationele verkaveling kunnen we kort zijn. Wij zien deze methode van perceleren opkomen omstreeks de 17e eeuw bij de inge bruikneming van de eerste droogmakerijen en de jongere polders in Hol land en Zeeland en bij de eerste grote veenontginningen in Groningen. Alhoewel een betrekkelijk forse rechthoek hierbij tot grondpatroon dient, zijn er allerlei variaties mogelijk. Zowel het bodemgebruik dus of het bouw- of weiland betreft als de waterstaatkundige ligging en daarmee de be hoefte aan veel of weinig sloten waren bepalend voor de lengte en breedte der percelen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de economisch verantwoorde kavelmaten, zoals men die in de Wieringermeer en de Noordoostpolder heeft toegepast (fig. 16). Volgens Bijhouwer (1949), in het reeds eerder geciteerde artikel, heeft zich in Nederland in de loop der eeuwen een norm voor de kaveldiepte ontwikkeld, die voor bouwbedrijven 800 m bedraagt en voor graslandbedrijven ongeveer een kilometer. Toch zullen wij ook aan oudere systemen een zekere rationaliteit niet mogen ontzeggen. Zo zijn de voor onze begrippen onmogelijk lange middel eeuwse bouwlandpercelen minder irrationeel dan zij lijken, wanneer men reke ning houdt met de toenmaals in gebruik zijnde moeilijk wendbare ossen- ploeg. Met inachtneming van een systematische verdeling, d.w.z. naar be paalde oppervlakte-eenheden, maakte men de lengte zo groot mogelijk. 4. NABESCHOUWINGEN De hoofdlijnen van voorgaande beschouwingen werden door één onzer reeds eerder naar voren gebracht (Hofstee, 1935 en 1940/41), voornamelijk wat betreft het noorden van ons land. Het is ons thans gebleken, dat hetgeen daar werd geconstateerd, ook opgaat voor de rest van Nederland, terwijl buitenlandse onderzoekers elders tot gelijksoortige resultaten kwamen. Zo beschrijft Dion (1934), dat in Frankrijk in het noorden „champs en lanière" en in het zuiden „champs irréguliers" overheersen. Hij verklaart dat aldus: „On dirait que, dans la partie méridionale, elle (la propriété rurale) s'est constituée par appropriations individuelles, au gré de chaque habitant capable de détenir et d'exploiter des terres, tandis qu'au nord, dans les pays d'openfield, elle résulte manifestement d'un partage systématique entre les membres d'une collectivité organisée". Ook hier dus de individualis-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 56