153 tijd? Uit het eerder beschreven identificatieproces op het terrein blijkt bovendien al hoe moeilijk het is te spreken van een lengte of een punt; dit is slechts mogelijk als met een zekere speling in deze begrippen van meet af aan rekening wordt gehouden. Denken wij dan nog aan de moeilijkheden een model voor de samenhang van details van en op het aardoppervlak te ontwerpen, terwijl het ons tot op heden niet mogelijk is anders dan een klein gedeelte van dit oppervlak direct te overzien, dan is het wel duidelijk dat zo'n model slechts op betrekkelijk gebrekkige wijze de realiteit kan beschrijven. De bekende vergelijking van een Engelsman tussen het overzicht van de mens over zijn aard oppervlak en dat van de mier over het smyrnatapijt waarop dit insect zich voortbeweegt, is in dit opzicht illustratief. Hier komt nog bij, dat een model of beschrijvingsraam voldoende eenvoudig moet zijn, wil men in de praktijk kunnen volstaan met een gering aantal metingen en niet te uitgebreide of ingewikkelde berekeningen. Daarentegen moet het goed genoeg zijn voor de voorspelling van toekomstige gebeurte nissen; een brugelement ontworpen op grond van een door een land meter vervaardigde kaart moet in het terrein behoudens een geringe speling ook passen. De ervaring heeft uitgewezen, dat in de geodesie een bruikbaar model van grootheden en betrekkingen tussen deze grootheden is de Euclidische meetkunde, uitgebreid met elementen uit de boldriehoeks- meetkunde, de differentiaalmeetkunde, de potentiaaltheorie en de physica in het algemeen. In dit model zijn de voornaamste te meten grootheden lengten, hoeken en zwaartekracht. Herhaalt men echter de waarneming van één bepaalde grootheid een aantal malen, dan blijkt een zekere spreiding in de uitkomsten. De ver klaring van dit verschijnsel zou men kunnen zoeken in het niet onge wijzigd blijven van de omstandigheden waaronder de meting wordt verricht, zodat in werkelijkheid waarnemingen voor verschillende grootheden verkregen zijn. Dit zou echter voor de praktijk het opzetten van een eenvoudig model onmogelijk maken. Liever blijft men spreken van waarnemingen van één grootheid en tracht men de spreiding in de waarnemingen te wettigen door een uitbreiding van het model. Een gelukkig ervaringsfeit hierbij is, dat als de waarnemingen van één zo'n grootheid grafisch worden voorgesteld door een histogram, veelal bij een aantal herhalingen van dit meetproces de corresponde rende histogrammen zowel in ligging als in vorm ruwweg blijken over een te stemmen. De uitbreiding van het model is dan deze, dat aan iedere grootheid een frequentieverdeling wordt toegekend, gekarakte riseerd door een histogram. Een tweede gelukkig ervaringsfeit in de geodesie is, dat de vorm van deze histogrammen zodanig blijkt te zijn, dat beschrijving door de zgn. normale waarschijnlijkheidsverdeling van Gauss met hoge be nadering mogelijk is. Het waardevolle hiervan is, dat deze verdeling door slechts twee constanten is bepaald en wel door de ligging van de symmetrie-as, het middelpunt der verdeling, en de afstand van deze as

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 69