155 metingen beschikbaar zijn en zullen zijn. De rest wordt aan de mense lijke fantasie overgelaten. Dit heeft weer tot gevolg dat fictie en reali teit op een bijkans onontwarbare wijze dooreen vermengd zijnonvol komenheden in de betrekkingen tracht men door cofactoren op te vangen en omgekeerd. Maar, zult U vragen, kunnen de moderne toetsingsmethoden der mathematische statistiek hier geen uitkomst geven? Ik betwijfel het. Immers de toetsingsmethoden bijvoorbeeld ontwikkeld door de school van Fisher eisen een vereffening en wel in principe een vereffening in verschillende phasen. Vereffening betekent echter een projectie van de frequentieverdeling van de waargenomen grootheden in de snijruimte der aangenomen betrekkingen volgens richtingen bepaald door de aan genomen cofactoren en getoetst kan dan alleen worden het al dan niet liggen van het middelpunt der frequentieverdeling in deze snijruimte door middel van vergelijking van berekende fi-waarden in iedere phase. Maar de zo verkregen (mm)-dimensionale somverdeling hangt dus af van alle aangenomen betrekkingen en cofactoren en alleen als de betrek kingen op een constante na en de cofactoren geheel betrouwbaar zijn, zijn de in deze toetsingstheorie te gebruiken waarschijnlijkheidsverde lingen voor de /i's uit de verschillende phasen betrouwbaar. Zelfs toepassing van deze toetsingstheorie op kleine beter bekend zijnde gedeelten van het model is moeilijk, omdat veelal de waarde voor elke afgeleide grootheid berekend moet worden met gebruikmaking van gegevens uit het totale model en dus beïnvloed wordt door onze on kunde omtrent dit totale model. De vraag is nu, is iedere vereffening van een groep van waar nemingen, voor iedere grootheid één, op een stel aangenomen betrek kingen waardeloos Dit geloof ik niet. Er kan nu tenminste gerekend worden in het functionele gedeelte van het model. Slechts de waarde der voorspelling van bereikte nauwkeurigheid door volgens het ver effeningsvoorschrift in het aangenomen model berekende waarden van cofactoren van afgeleide grootheden en ^-waarden is twijfelachtig. Dit temeer waar in iedere volgende verdichtingsphase van een meetkundige grondslag eenmaal verkregen waarden voor bepaalde grootheden geen correctie meer mogen krijgen, d.w.z. dat in de vereffening de modulus van deze grootheden nul gesteld moet worden, terwijl deze in werke lijkheid dit zeker niet is. Vereffenen is meer of minder als een praktische werkwijze te zien teneinde redelijke resultaten te verkrijgen. Afgewogen moeten tegen elkaar worden de zgn. strengheid der vereffening, d.w.z. de mate van ingewikkeldheid en juistheid der aan te nemen matrix van cofactoren der frequentieverdeling, en de fijnheid der betrekkingen. En deze twee factoren moeten weer afgewogen worden tegen de in de vereffening noodzakelijke benadering van niet-lineaire betrekkingen door lineaire en de onvermijdelijke invloed der afrondingsfouten. Immers als men bedenkt, dat in het vereffeningsproces in wezen matrices van tiendui zenden bij tienduizenden elementen geïnverteerd moeten worden, dan is de invloed van afrondingsfouten wel evident.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 71