156 De geodeet is dus zelfs binnen zijn model niet in staat streng logisch te werken. In benaderen en geven en nemen ligt eerder zijn voornaam ste taak om zijn werk binnen de grenzen te houden van het economisch en praktisch mogelijke. Dat hier zijn intuïtie vaak de doorslag moet geven, moge uit theoretisch oogpunt te betreuren zijn, uit het oogpunt der praktijk gezien is een andere oplossing niet wel mogelijk. Het op steeds strengere manier opzetten van het vereffeningsvraag- stuk in de jaren tussen de twee wereldoorlogen moeten we zien als een enigszins verouderd standpunt waarbij bovengenoemd evenwicht uit het oog is verloren. De nieuwste ontwikkeling is, dat van de nood een deugd gemaakt wordt en wel in deze zin, dat men eerder tracht de matrix van cofactoren voor de vereffening, evenals de betrekkingen, zo eenvoudig mogelijk aan te nemen als verenigbaar is met de ge noemde afweging. Achteraf moet dan een schatting van de nauwkeurig heid gemaakt worden, waarbij de theorie van de waarschijnlijkheidsver deling van afrondingsfouten en het door Tienstra ontwikkelde apparaat der foutentheorie een hoofdrol spelen. Veel onderzoekingswerk moet nog op dit gebied geschieden, hoewel in de laatste jaren in Delft reeds opmerkelijke resultaten zijn bereikt. Als van fundamenteel belang is het door Tienstra in de afgelopen twintig jaar verrichte werk te beschouwenhet zal ons een voorrecht zijn op zijn resultaten voort te bouwen en nog meer dan tot nu toe het geval was zijn theorieën met die van de mathematische statistiek tot een gesloten geheel te verenigen. Het is toch zo, dat de theorie der kleinste kwadraten in de geodesie opmerkelijke overeenkomst vertoont met de regressieanalyse in de mathematische statistiekveelal is slechts een vertaling van terminologie nodig om volledige overeenstemming te constateren. Resultaten verkregen in het ene gebied kunnen dan zonder meer worden overgenomen in het andere en omgekeerd. Wellicht dat het door nu reeds anderhalve eeuw van nauwgezet waarnemen in de geodesie bereikte inzicht in de betrekkelijke zwakheid van ieder model ook zijn nut kan afwerpen in de toetsingstheorie der mathematische statistiek. Met grote belangstelling zien wij geodeten dan ook uit naar de ongetwijfeld komende ontwikkeling van onderwijs en onderzoek in de zuivere mathematische statistiek aan deze hogeschool. Op nog een punt moet hier gewezen worden. Als met de hulp middelen der foutentheorie achteraf de nauwkeurigheid van uit me tingen en berekeningen verkregen waarden van afgeleide grootheden, als coördinaten, berekend kan worden, dan moet het ook binnen be paalde grenzen mogelijk zijn de methode van meting en berekening zo te kiezen, dat een voorgeschreven nauwkeurigheidsgrens niet over schreden wordt. Het is ook hier weer Tienstra geweest, die in zijn werk voor de Handleiding der Technische Werkzaamheden voor het Kadaster heeft getoond welke fraaie resultaten voor de praktijk met deze zienswijze bereikt kunnen worden. Het is merkwaardig te constateren hoezeer de ontwikkelde richtlijnen de individuele landmeter vrij laten in de keuze van zijn methode van werkende richtlijnen dwingen eerder tot

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 72