f-2 jï P2 (2)
184
beschouwd. Ik meen deze opvatting op goede gronden te mogen be
strijden. Slechts als de onderlinge afstanden van bekende en te bepalen
punten van dezelfde orde van grootte zijn, zodat men dus komt tot
een analoge opbouw van de puntsbepaling als bij een driehoeksnet,
kan men goede resultaten verwachten. In dit laatste geval gaat men
immers zuiver te werk volgens de richtlijn „van het grote in het kleine
werken".
Bij de meeste in de praktijk uitgevoerde meervoudige puntsbepalingen
zijn echter de foutenkrommen van de verschillende punten sterk ver
schillend in grootte en vorm, terwijl de afstanden tussen de te bepalen
punten zeer veel kleiner zijn dan die tussen deze en de gegeven punten.
Dit laatste maakt, dat wel de relatieve ligging van de nieuwe punten
verbeterd wordt, maar de zo bepaalde puntenfiguur een te grote schaal-,
oriënterings- en liggingsfout ten opzichte van de figuur der gegeven
punten kan vertonen. De veelal sterk uiteenlopende coördinatennauw-
keurigheid is een aanwijzing, dat hier de methode met gebroken rich
tingsmeting beter op zijn plaats zou zijn; de slechter bepaalde punten
worden dan als tijdelijke hulppunten gebruikt.
Men moet daarbij niet vergeten, dat in die streken van het land,
waar gegrepen wordt naar de meervoudige puntsbepaling als redmiddel,
juist het onderling zichtbaar maken van de punten grote moeilijkheden
oplevert. Via meer of minder ingewikkelde centreringsmetingen tracht
men hiervoor een oplossing te vinden, maar moet dan veelal een vrij
grote centreringsfout op de koop toe nemen. Een eenvoudige beschou
wing leert, dat behalve het gewicht van een richting naar een bekend
punt, berekend uit x)
196 z d2
-<r- t* 72 P
voor de wederzijdse richtingen een gewicht moet worden berekend uit
1 96
waarin c, zo niet even groot als d (dcm straal foutencirkel gegeven
punten), toch ettelijke cm zal kunnen bedragen. Het voordeel van
d2
het ontbreken van de term -yy p2 in (2) (H.T.W. blz. 44) wordt door
c2
de term p2 in belangrijke mate opgeheven, waardoor weer een wer
kelijke verbetering door de meervoudige puntsbepaling in vele gevallen,
ondanks de grotere hoeveelheid werk, niet geconstateerd zal kunnen
worden.
De mogelijkheden geboden door de methode van 5 (gebroken
richtingsmeting) maken het voor mij twijfelachtig, of ooit in de prak
tijk, ergens anders dan bij het werk van de Bijhoudingsdienst van de
Rijksdriehoeksmeting, de drie- of meervoudige puntsbepaling zal wor
den toegepast.
1) H. T. W. blz. 37.