192
gegeven in het op grond van de verkenning ontworpen metings- en
berekeningsplan, dan ook geen verandering brengen teneinde grote
sluitfouten weg te moffelen. De berekening kan door anderen geschie
den, maar de landmeter die de verkenning heeft uitgevoerd, moet op
kritieke punten oordelen of afwijkingen en sluitfouten met zijn opzet
te rijmen zijn.
Men ziet hier duidelijk de gedachte taak van de leidende landmeter
ie uitgaande van bepaalde (uit ervaringsfeiten afgeleide) onderstel
lingen bouwt hij uit de verkenningen een meet- en rekenschema op,
2e hij toetst de bij meting en berekening geconstateerde afwijkingen
aan zijn grondveronderstellingen. Veelal zal aan deze toetsing een
studie van het als gegeven beschouwde materiaal vooraf moeten
gaanom dit mogelijk te maken is het noodzakelijk, dat zowel
metings- als berekeningsuitkomsten in overzichtelijke vorm be
waard blijven en gemakkelijk te raadplegen zijn. Het nut van de
bij de H.T.W. ingevoerde uniforme meet- en rekenformulieren
met de verwijzingsmogelijkheid naar de registers waarin de resul
taten vermeld zijn, is dan ook niet hoog genoeg aan te slaan.
De uit dit artikel gebleken voorkeur, zo mogelijk stapsgewijs het
net van driehoekspunten te verdichten door enkelvoudige puntsbepaling,
is tot op zekere hoogte persoonlijk. Onze kennis is nog niet zo groot,
dat in concrete gevallen tussen enkele- en meervoudige (driehoeks-
netten!) puntsbepaling op grond van modulusformules een beslissing
kan worden genomen. Er bestaat wel goede hoop, dat het in de
komende jaren zal gelukken tot meer algemene uitspraken over deze
materie te komen, maar tot zolang lijkt mij de methode, die het zuiverst
van het grote in het kleine werkt, de elegantste en betrouwbaarste.
Dit artikel kunnen we als volgt samenvatten.
Verondersteld wordt enkele- of hoogstens dubbelpuntsbepaling. Een
grondige verkenning wordt uitgevoerd om bij een eenvoudige meetopzet
toch een voldoende nauwkeurigheid te kunnen waarborgen. Methoden
worden hiervoor ontwikkeld, waarbij echter aangetekend moet worden,
dat de beoordeling geschiedt op grond van vorm en grootte van fouten-
krommen, berekend met bepaalde veronderstellingen (het gebruikte
statistische model). Dit laatste, plus de mogelijkheid van optreden van
grove meetfouten bij de werkelijke uitvoering, maakt het wenselijk bij
de verkenning bedacht te zijn op een gelijkmatige invloed van alle
metingsgrootheden op het resultaathier kan naast intuïtie uit ervaring
wellicht de zekerheidscoëfficient (appendix II) van Reicheneder een
rol spelen.
Is een centrale opstelling niet mogelijk, dan wordt in de 3 en 4
de invloed van een excentrische opstelling nagegaan en een toetsnomo-
gram ontwikkeld.
Tenslotte kan men de gebroken richtingsmeting 5, 6) te hulp
roepen. Nomogrammen helpen hier de verkenning zo effectief moge
lijk te maken.