196 dichtheidsverdelingen in de aarde, is m.i. niet zonder meer waar. Het is te hopen, dat deze studie een stimulans voor anderen zal zijn om zich eveneens met dit moeilijke probleem te gaan bezighouden. Baars Bulletin géodésique nr. 20, 1 Juni 1951. M. Kneissl en G. Strasser, Zur Auswahl der Dreiecksketten und Be- stimmung der Langen- und Richtungsiibertragungsfehler. Uit practische overwegingen gaat aan de vereffening van een groot driehoeksnet die van enige in meridiaan- en parallelrichting lopende driehoekskettingen vooraf. Het onbevredigende in de vrij willekeurige keuze van deze kettingen heeft veel literatuur doen ontstaan. In dit artikel worden verschillende aangegeven oplossingen aan een nadere beschouwing onderworpen. Door toepassing van de voortplantingswet van de fouten op de lineair gemaakte sinusregel in een driehoek, waarvan de hoeken zijn gemeten en een zijde bekend is, wordt eerst de middelbare relatieve lengtefout van een zijde van deze driehoek bepaald. Deze berekening wordt uitgevoerd voor onvereffende en vereffende gelijk nauwkeurige hoeken en voor vereffende ongelijk nauwkeurige hoeken. Hierna wordt de uitbreiding tot een driehoeksketting behandeld. De hier afgeleide formule voor de middelbare relatieve lengtefout van de laatste zijde van een driehoeksketting, na strenge vereffening biedt de mogelijkheid uit de figuur de grootheden voor de berekening hiervan (of liever van het gewichtsgetal) af te lezen. Het is hierbij dus niet nodig de voorwaarde- en normaalvergelijkingen op te stellen. Nu worden de middelbare fouten in het azimuth van de eindzijde na ver effening met hoeken en met richtingen berekend. Voor het laatste geval geeft de figuur van het net weer een eenvoudige mogelijkheid voor de numerische berekening van de afgeleide formule. Hierna worden de volgende benaderingsmethoden behandeld. R. Schumann stelt voor de som van de cotg van de hoeken in iedere driehoek te berekenen en hij gebruikt deze als maatstaf voor de be oordeling; van de kwaliteit van een driehoeksketting. J. Schive vergelijkt de middelbare relatieve lengtefout in de laatste zijde van een driehoeksketting, berekend uit waargenomen en op de driehoeksvoorwaarden vereffende hoeken, zowel voor gelijkzijdige drie hoeken als voor driehoeken met hoeken van 40° en 8o°. Simon gaat uit van de reeds door Gauss gegeven gewichtsformule, werkt deze nader uit en past haar toe op gelijkbenige en gelijkzijdige driehoeken. Verder beschouwt hij het geval van een knik bij de laatste, eventueel eerste driehoek van de ketting. Tsotow geeft bovendien de gewichtsbepaling van de azimuths van de zijden, van de coördinaten van de driehoekspunten en van lengte en azimuth van de geodetische lijn tussen begin- en eindpunt van de ketting. Ook hij behandelt slechts kettingen bestaande uit gelijkzijdige driehoeken. De resultaten van zijn onderzoekingen zijn a de vereffening volgens richtingen geeft slechts een geringe verho-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 30